Los van mijn activiteiten in het atelier en hier probeer ik met enige regelmaat ateliergesprekken te doen met kunstenaars. Sommige kunstenaars kennen we allemaal anderen zijn nog maar net bezig en weer anderen zitten daar tussen. Die gesprekken leveren soms erg waardevolle inzichten in, zeker als het van kunstenaars zijn die al wat jaren door de molen heen zijn gegaan.
Enige tijd geleden had ik een gesprek met zo’n kunstenaar. Na een residentie op de Rijksakademie in de jaren ’90 direct opgepikt door een toen hippe galerie en veelvuldig aangekocht door onder adere het Stedelijk en een gevulde CV. Het waren de hoogtijdagen van het post-modernisme en Jeff Koons was all the rage. Als kunstenaar moest je een zekere mate van arrogantie en ironie hebben, anders overleefde je het niet lang. Maar, wist de kunstenaar in kwestie te melden, die arrogantie en ironie gaan vervelen. Ondanks een opleiding waarin juist de kwaliteiten van het schilderen waren ondergewaardeerd is hij daar nu op teruggekomen. Het ene kunstwerk is wel degelijk legitiem. Er is voor hem een nieuwe waardering voor het singulaire schilderij ontstaan.
Ik heb geen idee hoe het is voor Matts Leiderstam (1956) maar bij het zien van deze werken krijg ik een vergelijkbaar gevoel. Eerder werk dat ik van hem zag verantwoord veel meer aan een conceptuele praktijk waarin welliswaar vergelijkbare vragen (hoofdzakelijk meta-discours) een rol spelen, de uitwerking is hier heel anders. De panelen zijn precies van verflagen voorzien, al dan wel of niet met structuur en op een horizontale lijst door de ruimte heen geplaatst. Sommige werken vormen duidelijk een tweeluik, tussen anderen is wat meer afstand.
Het is een paradoxale sfeer, ondanks een zekere mate van ontkenning voor de schoonheid die de schilderkunst eigen is staan hier een flink aantal mooie schilderijtjes.
Die inhoudelijke laag mag overigens wel benoemd worden. Hier is niet iemand gewoon maar wat verf op een paneel aan het gooien. Alles is nauwgezet en precies. Het is bedachtzaam werk waarin optische effecten worden uitgebuit of juist ondermijnt. Het handelt veel meer over de vraag van hoe een schilderij ‘werkt’ dan het maken van een mooi schilderij an sich.
Maar, en dat is dus dat paradoxale weer, uiteindelijk worden het dus wel mooie paneeltjes. Ik moet dan ook weer denken aan die kunstenaar waar ik dat gesprek mee had. Uiteindelijk gaat het toch om schoonheid. Daar heeft ironie weinig te zoeken maar de aard van die schoonheid kan van heel veel verschillende plekken komen. In dit geval is dat bedachtzaamheid.
Het werk van Matss Leiderstam is nog tot en met 21 januari te zien bij Wilfried Lentz te Rotterdam.
Laat een reactie achter;