Zoals inmiddels wel bekend was er hier de afgelopen weken een enorme rust neergedaald op Lost Painters, ik had andere prioriteiten en een moordend schema. Inmiddels zijn de Open Studio’s al afgelopen en heb ik enige noodzakelijke rust genomen.
Wat doet dat nu, zo’n verblijf aan de Van Eyck? Ik zal hier even proberen mijn ervaringen te duiden. Hoogst subjectief al wil ik toch ook enkele algemeenheden proberen te duiden. Het helpt om eerst duidelijk te maken wat de Van Eyck voor een soort plek is. Tussendoor een beeldverslag van wat er zoal te zien was op de Open Studio’s.
Allereerst, het is een postacademische instelling een residentie voor ongeveer 40 mensen. Ongeveer, want deze mensen verblijven er niet allemaal even lang. Sommigen zijn er enkele weken, andere enkele maanden en een groot gedeelte een jaar. De maximale duur van de residentie is in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Rijksacademie en Ateliers waar de Van Eyck vaak mee vergeleken wordt 1 jaar en geen 2. Niet iedereen heeft simpelweg even veel tijd nodig of wil deze überhaupt er voor nemen.
Een ander groot verschil tussen die andere twee instellingen is dat de Van Eyck niet strikt voor kunstenaars is. Dat is niets nieuws voor de residentie in Maastricht, tot voor kort was het instituut opgedeeld in 3 groepen; theorie, (grafische) vormgeving en kunst. Ogenschijnlijk in dezelfde hiërarchie. Het moet gezegd worden, het gesloten ivoren toren getheoretiseerde snobisme van toen heeft plaatsgemaakt voor een open houding waarin iedere vorm van kunst gerespecteerd wordt en als gelijkwaardig wordt gezien. Dat laatste is van cruciaal belang voor de sfeer die er hangt, je zou het bijna gezellig kunnen noemen.
Tevens denk ik zelf dat een dergelijke houding ook cruciaal is voor de toekomst van de kunsten als geheel, naar jarenlang subsidie-hokjes en eerder genoemde snobisme is het nu tijd om de kunsten weer gezamenlijk op te laten trekken in de volle breedte. Ook op de Van Eyck betekent dit dat er nog altijd theoretici rond lopen, maar even zo goed grafische vormgevers, architecten, schrijvers, dichters, beeldend kunstenaars, curatoren, critici, artistic researchers en alles wat daar tussenin valt.
Ook de mensen die op ateliergesprekken komen, hebben allemaal verschillende rollen in het kunstenveld. En al deze mensen spreken elkaar met enige regelmaat tijdens de Donderdagavond presentaties die ook voor het publiek algemeen toegankelijk zijn, of gewoon in het restaurant waar iedere dag voor een habbekrats goed te eten is. Iets wat inmiddels ook veel studenten van de universiteit gemerkt hebben, want het wordt er steeds drukker in de middag.
De Van Eyck kent naast de residentie ook enkele Labs, een film en foto-werkplaats, een metaalwerkplaats, een houtwerkplaats en een bibliotheek. Ook deze zijn (soms tegen betaling) voor iedereen toegankelijk. (Voor mensen met interesse in keramiek is er de mogelijkheid gebruik te maken van de uitgebreide werkplaats van de plaatselijke kunstacademie.)
Er is dus dankzij al deze aspecten een heel open structuur en een open discours. Daar moet je als resident wel mee om kunnen gaan. Voor wie zich simpelweg wil storten op zijn beeldend kunstenaarschap en niet wil worden lastig gevallen met andere vormen van kunst, is de Jan van Eyck waarschijnlijk niet de beste plek. Hier gaat het om het onderling verbinden van kunsten, ondanks alle verschillen toch samen er het beste van maken.
In mijn geval was dat open karakter rede tot aanmelding voor juist de Jan van Eyck. Juist dat karakter heeft het me het afgelopen jaar ook moeilijk gemaakt. In de goede zin van het woord, in sommige opzichten heb ik alles weer opnieuw voor mijzelf gedefinieerd. Het zal niemand dan ook verbazen dat er ontzettend veel werk gefaald is en de prullenbak in belandde. Er zijn wat schilderijen op tamelijk agressieve wijze mishandeld na poging zoveel.
Wie dan ook op mijn website kijkt zal zien dat er duidelijk ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Vooral op formele grond is het redelijk duidelijk.
Ik ben op 15mm berkenmultiplex panelen gaan werken die zich allemaal 3:4 tot elkaar verhouden, waarvan de korte zijde altijd de lange zijde is van het kleinere paneel (beginnend bij 120x150cm van de grootste), al het werk krijgt vervolgens naar voldoende gesso behandelingen een grijze ondertoon. Vanaf dat moment wordt er alleen nog maar met potlood en zwarte en witte verf gewerkt en eventueel de CNC (computer gestuurde frees). Sommige van deze werken plaats ik vervolgens binnen een eigen context in de vorm van kleine kabinetten die van hetzelfde materiaal zijn als de panelen.
Inhoudelijk is het lastiger te duiden wat zo’n residentie teweeg brengt. Natuurlijk, met zo’n divers gezelschap wordt je geconfronteerd met veel nieuwe ideeën en mogelijkheden. Daar kun je haast niet anders dan je toe verhouden. Het is lastig om te spreken over deze ontwikkeling omdat het hoofdzakelijk een subtiele verschuiving en verscherping is binnen een discours wat toch al vrij specifiek is. In mijn geval ben ik mijn eigen inhoud veel minder direct gaan beschouwen, de mogelijkheden zijn daarmee groter, maar ook poëtischer geworden.
Natuurlijk, een ander niet onbelangrijk punt van een dergelijke residentie is dat je de tijd hebt om nieuwe dingen uit te proberen en nieuw soort werk te produceren zonder dat dat direct gevolgen heeft in economische zin. Een jaar lang weet je dat je financieel niet al te veel zorgen hoeft te maken. Aan het einde van het jaar zijn er dan wel Open Studio’s die dat resultaat tonen. Binnen dat jaar is er veel gebeurd, en dus veel in de prullenbak beland.
De grootste levensles voor mij zelf is misschien toch het open karakter van de Jan van Eyck. Het is vreemd dat er zoiets is als de Open Studio’s, de Van Eyck is altijd al open voor iedereen. Dat is een vorm van generositeit die de kunst ook meer zou mogen hebben. Je hoeft niet alles even interessant te vinden, maar onderling respect lijkt me nu van levensbelang.