Gisteren opende de TEFAF haar deuren voor select publiek, veelal bekende kunstkopers. Zo hier en daar hoor je prijzen voorbij komen waarvan je als kunstenaar je wezenloos schrikt. Een man is Picasso’s aan het shoppen voor alle twintig van zijn kleinkinderen. In zoverre heeft deze beurs weinig van doen met de kunstenaarspraktijk. De meeste kunst die er te zien is, is van makers die al een tijdje overleden zijn. Hedendaagse kunst is er wel, gevoelsmatig zelfs meer dan voorgaande jaren, maar veelal de reeds overbekende namen. De beurs toont eerder bevestigende dan agenderende werken. Anders gezegd, hier doe je niet zo gauw een miskoop als je geld te besteden hebt. Alles is kwaliteit.
Waarom ik als kunstenaar dan toch naar zo’n beurs gaat? Want voor de nieuwste tendensen ben je hier aan het verkeerde adres, voor de absolute museale topstukken ook (die gaan sneller via veilingen). Nee, hier ga je heen om te zien hoe oude meesters bepaalde dingen deden. Hier zie je de vreemde uitstapjes. Hier zie je dingen die je normaal niet snel tegenkomt in een galerie of een kunstmuseum. Maar hier wel; voorstudies, uitprobeersels, vroeg werk of juist heel laat werk. Of juist werk van niet de A-klasse maar die B-klasse kunstenaars. Vaak even zo goed belangrijk, maar topwerken van hen zijn vaak beter dan een slechte van de A-collectie.
Van de ene verbazing tuimel je in de ander. Ik in elk geval. Jaar op jaar.
Voor wie de entreegelden niet zo’n probleem zijn is dit wellicht overbodig, voor de anderen is hier het beeldverslag van wat er zoal opviel. Een heel losse greep, want er is veel meer te zien.
Laat een reactie achter;