In 1961 maakte Piero Manzoni de blikjes waarop staat Merda d’artista. Of Manzoni daadwerkelijk 90 blikjes vulde met zijn eigen poep is tot op heden nog altijd niet bekend. Als alles wat een kunstenaar maakt kunst kan zijn, dan kan zelfs shit kunst zijn.
Dario D’Aronco (1980) is een kunstenaar. En ook alles dat hij maakt kan dus kunst zijn, maar in zijn werk stelt hij ook de vraag of hij zelf een kunstwerk kan zijn. Hij scande zijn lichaam op verschillende manieren in en liet daar vervolgens 3D prints van maken. Niet zozeer de Merda d’artista, maar de kunstenaar zelf. Echter verschijnt de kunstenaar tot ons in een vertekend beeld. Zijn ingewanden zijn gereduceerd tot bits en bytes en vertonen digitale vervormingen.
De goddelijke waarheid van de kunstenaar komt tot ons via een absoluut systeem. Maar de vervorming staat al ver af van de biologie van de kunstenaar. De ingewanden zijn niet meer ingewanden, het zijn abstracte representaties geworden, symbolen die direct afgeleid zijn van hun betekenis. Het hart representeert het hart van de kunstenaar, maar staat er ver van af. Een net maar toch volledig mislukte mimesis.
Geeft het ons dan nieuwe inzichten tot wat een kunstenaar de kunstenaar maakt? Dat is dan dus maar net de vraag hoe je er naar kijkt en of je de verbeelding hebt om in die vervorming, of juist het feitelijke object het hart te zien van de kunstenaar.
De tentoonstelling is nog tot en met de 22e van mei te bezoeken bij Tale of a Tub te Rotterdam.
Laat een reactie achter;