Eenvoudige knipselrestjes zoals je ze aantreft in de knutselhoek van je zesjarige zusje. In een grijze bak liggen velletjes gekleurd papier. Sommigen zijn gevouwen, sommigen hebben een gat in het midden en anderen dragen sporen van goedkope verf die uit je kleren te wassen is. Waarschijnlijk heeft iedere basisschool ieder jaar wel een hoop van dat soort velletjes die met stapels tegelijk eindigen in de papier bak.
Eerder al toonde Paul Drissen zijn papier-werkjes. Ze lijken op die knipselrestjes van de basisschool. Soms is het papier met gouache in een kleur geschilderd zoals ook Matisse dat ooit eens deed, de enige papieren waarvan je vrijwel zeker weet dat ze niet door je zusje gemaakt zijn. Gouache is namelijk te dure verf voor de gemiddelde kleuterklas. Daar waar Matisse met zijn stukjes papier hele composities in elkaar knipte toont Drissen ze als abstracte gebaren. Het zijn flarden vorm, flarden van kleur. Subtiel, Drissen houdt klein. Iedere ingreep is zichtbaar, of het nu doelbewust is of juist niet. Een ongelukje wordt uitvergroot tot een intentioneel gebaar. Waarschijnlijk maakt Drissen vele knipseltjes en kiest er uiteindelijk de juiste uit.
Het is als lettertypes die soms iets kunnen communiceren zonder dat je de tekst gelezen hebt. Je voelt de betekenis aan de manier waarop kleur en vorm voor je ogen bewegen. De toon wordt gezet, los van wat de tekst zelf precies betekend. Uitleggen wat je precies voelt is lastig te duiden, maar het is er duidelijk wel. De papiercomposities van Drissen lijken hetzelfde te doen.
Daar waar eerder Drissen deze werken toonde elk voor zich, toont hij ze nu in grotere constellaties in archiefdozen. Echt groot wordt het trouwens nog niet. Je neemt als toeschouwer wel meer afstand. Toch wil je nog steeds ook de individuele stukjes zien, simpelweg omdat het precies te weinig zijn om dat niet te doen. Het is als een schilderij waar nog slechts enkele penseelstreken op gezet zijn. Iedere gekke vorm is binnen het geheel vanzelfsprekend maar tegelijk een verhaal op zichzelf.
Dat geldt direct ook voor de schilderijen, die op een vergelijkbare manier in elkaar zitten. Vaak zijn het een paar grotere (toch nog steeds bescheiden) gebaren die het schilderij een beeld maken. Het schilderkunstige zit veelal in de voorbehandeling van het werk. De lichte en zachte kleuren zijn een bodem waarop het gebaar kan plaatsvinden. Het gaat niet uit van de expressieve penseelstreek als betekenis, maar het gebaar als bedachtzame tegenhanger.
De combinatie van al deze werken is een levendig geheel. Het benadrukt ook de ruimtelijkheid van het geheel. Niet alleen verhouden alle kleine ingrepen zich tot elkaar binnen het ene schilderij, binnen die archiefdoos, ze gaan ook een relatie aan tot elkaar. Zelden was de inrichting van schilderijen zo relevant als in dit geval.
Net als bij muziek is ieder geluidje, hoe klein dan ook, van belang binnen het geheel. En net als sommige muziek weet Drissen ook de taal te ontsnappen. Daar waar veel kunst tegenwoordig moet worden uitgelegd, in theoretische kaders gevormd dient te worden, haalt Drissen zijn schouders op en wijst op de kwaliteiten van het strikt beeldende. Muziek ga je ook niet uitleggen, waarom zou beeldende kunst dat dan wel moeten?
Ik ben wel benieuwd wat voor muziek hij graag luistert en of hij dat ook op heeft staan als hij aan het werk is.
Deze tentoonstelling is nog tot en met 22 december te bezoeken bij Slewe Gallery te Amsterdam.
GEweldig werk en raak verwoordt Niek.