Gisteren ben ik een dagje naar Gent geweest. Daar onder andere naar (@SMAK_Gent) SMAK en het MSK bezocht. Allereerst in deze post de tentoonstelling in SMAK; Inside Installations. Morgen de rest van wat er in België te zien was.
De opzet van de tentoonstelling gaat vooral om de vraag hoe het museum met installatiekunst om moet gaan. De vraag hoe je het moet bewaren en weer opnieuw exposeren. Ze vatte het zelf helder samen.
Inside Installations focust op de ‘onzichtbare processen’ die zich in het museum afspelen. Hoe gaat een museum om met installaties die voor een zeer specifieke ruimte werden ontworpen? Kan je hier alsnog van afwijken en het werk ergens anders opstellen? Hoe worden installaties gedocumenteerd? Volstaan plannen en foto’s om de exacte opstelling van een installatie achteraf te kunnen reconstrueren? Het S.M.A.K. onderzocht dit en ontwikkelde documentatie die ook de ruimtelijke beleving van een installatie omvatten. Op die manier kan de installatie, wanneer ze afgebroken wordt, later opnieuw worden opgesteld zonder zijn essentie te verliezen. Voor elke installatie wordt een dossier opgemaakt waarin alle mogelijke informatie verzameld wordt. Idealiter worden er verschillende opstellingen uitgetest en naargelang de specifieke ruimte aangepast.
Dat onderzoek doet denken aan het Temporary Stedelijk dat ook al zijn eigen wezen onderzocht. Maar ook het Van Abbe is met de Play reeks bezig om het museum als vraagstuk te behandelen. Is hier sprake van een trend? Of treed het museum als instituut steeds vaker op als een twijfelende kunstenaar? Daar is verder niets mis mee natuurlijk, maar de context van het kunstwerk wordt dan wel geproblematiseerd buiten het kunstwerk om. Een museum is vooral om het kunstwerken te tonen, niet om zichzelf te ondervragen. Dat klinkt nu heel dramatisch alsof de kunstwerken helemaal vergeten worden bij dit soort tentoonstellingen. Zo erg is het niet. Bij zowel Temporary als bij SMAK zijn de werken gelukkig ook nog gewoon zichzelf.
Leo Copers, Honoré d’O, Loek Grootjans, Noritoshi Hirakawa, Mariusz Kruk, Mark Manders, Dennis Oppenheim, Jason Rhoades, Andreas Slominski, Paul Thek, Joëlle Tuerlinckx, Klaus vom Bruch, Wolf Vostell
Op alfabetische volgorde beginnen we met Leo Copers. Dat is een mooie opener want dat is het meest saaie werk dat er te zien is. Het heeft een hoog Efteling gehalte; stemmen die uit kleine speakertjes komen, je kijkt in een soort hok waar zich een verhaal lijkt af te spelen. Het werk is dan ook een illustratie aan de hand van een gedicht van P.N. Van Eyck die de titel “de Tuinman en De Dood” heeft. Echt heel spannend is het niet maar het levert wel een beeld op dat direct blijft hangen. Jammer dat de zeis niet ronddraaide zoals het zou moeten, misschien dat dat stiekem toch een enorm verschil zou maken?
Het werk van Honoré d’O is van een heel andere catagorie, het is speels. Enorm speels zelfs. Tijdens de tentoonstelling mag het publiek er (onder voorwaarden) ook van alles mee doen. Hijzelf komt eens in de week langs om er verder aan te knutselen. Het enige dat vastgesteld is, zijn de touwtjes aan het plafond. Dat levert een rommelige maar wel amusante ruimte op. Continu wordt je verrast door kleine poëtische werkjes en pvc poppetjes op de meest vreemde plekken. Voor het museum is dit uiteraard een raar werk om te archiveren omdat er nauwelijks sprake is van een werk maar meer van een mentaliteit. Hoe ze dit aankopen en daar vervolgens mee omgaan is daarom natuurlijk ontzettend lastig. Let overigens op de keukenrol, die is ook aanwezig bij Joëlle en bij Jason Rhoades de verstopte rode draad in deze tentoonstelling.
Loek Grootjans had ik al wel eens ergens voorbij zien komen, maar nu dus hier in het echt. Los van de voorgeschiedenis van het werk levert het toch een erg interessant beeld op. De dozen met daarin voorwerpen die allemaal onder een enorme laag stof zitten. Deze objecten stonden ooit eens op rekken. De rekken zijn toen leeggehaald en doordat er op de plekken waar objecten stonden geen stof was gekomen waren daar te zien dat er iets op die rekken gestaan moest hebben. Nu is dus te zien wat die objecten waren met evenveel stof er op.
“Norittoshi Hirakawa focust zich in zijn werk op de grens tussen kunst en (heimelijke of publieke) pornografie” aldus het boekje dat je overal kon vinden. Daarmee is alles ook wel gezegd. In mijn optiek een enigszins plat en makkelijk werk. De verwijzing naar Pandora’s doos is namelijk nogal direct. Het wordt daardoor een flauwe grap; je maakt de doos zichtbaar door je hand voor de lamp te houden. Je opent dan inderdaad de doos van Pandora want daar wil je absoluut niet te lang naar blijven kijken.
Marinusz Kruk maakte een werk dat op het eerste gezicht nogal helder is maar toch een gelaagdheid met zich mee brengt en zelfs verontrustend werkt. De hele ruimte wordt onderdeel, vanaf de ingang, van het werk. De verhoudingen van de deur kloppen al niet en eenmaal binnen zijn de muren achter de stoel erg bizar. Pas na verloop van tijd zie je dat de stoel helemaal geen praktische stoel is. Daardoor is de ruimte onheilspellend en voelt het gewoon niet erg prettig.
Probleem van deze installatie is grappig genoeg om te vermelden. Onder Jan Hoet is het werk aangekocht na een tentoonstelling bij Documenta IX. Alleen is er nooit gedocumenteerd hoe het er uit ziet. Het SMAK kwam er 18 jaar later dus achter dat ze enkel en alleen een stoel hadden. Ze hebben dus aan de hand van de foto in de catalogus van Documenta alles opnieuw moeten uitrekenen en uitzoeken. Voor ons is dat natuurlijk niet direct zichtbaar maar het is goed te weten dat ze de precisie, die blijkbaar bij het werk hoort, zo serieus nemen.
Mark Manders kennen we natuurlijk ook al een poosje. Zijn werk bestaat uit modules die aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Eigenlijk een kleine tentoonstelling van werk dus binnen één ruimte, maar dat dan gepresenteerd wordt als één werk.
Een andere bekende is Dennis Oppenheim. Een oude rot in het vak. Het probleem van deze installatie zit hem vooral in het feit dat CRT-monitors en VHS-spelers eigenlijk niet meer gemaakt worden. Hoe ga je dat in hemelsnaam oplossen over 10 jaar als die dingen echt niet meer bestaan. Het werk weggooien omdat het werk toch niet meer gemaakt kan worden?
Een ander probleemfiguur is Jason Roades. Hij maakte een werk speciaal voor het SMAK. Als aanleiding ging hij uit van het PIG, piece of Ghent, het werk van Van Eyck in de Sint Baafs. Zijn werk is een Amerikaanse vertolking van dat veelluik. Het grootste probleem is dat alles heel precies vastgelegd is hoe het moet. Dat probleem betekent dat onder andere de frieten die er in zitten om de paar weken uit Amerika overgevlogen moeten worden omdat de andere ondanks al het vet zijn gaan schimmelen. Voor het museum dus een groot probleem en voor ons een groot feest om te zien. Ontzettend sterk werk dat zowel actueel als tijdloos is door de verwijzingen naar Van Eyck.
Een ander tijdloos werk is dat van Andreas Slominski. Hij wilde graag een piano laten spelen maar dat paste niet, dus werd de muur maar gesloopt. Klinkt kort door de bocht maar dat is toch echt de samenvatting van hoe het zit. Dat levert wel een ontzettend sterk beeld op met een poetische toon. Zijn werk speelt vaak in op musea als instituten. Ik vroeg me dan ook af of hij het goed zou vinden als bezoekers op de piano spelen daar dat bij kunst doorgaans niet zou mogen. Ik zal er het SMAK eens over mailen. Als het mag ga ik er een middag piano zitten spelen.
Paul Thek zorgt voor de visuele therapie. Het plezier springt er van af. Toch zit er ook een naargeestige sfeer in door de raketten en de vale verf op de blokken. Let ook op het feit dat als je op de bank zit je automatisch de voetjes van de vloer hebt. (tenzij je net als ik daar net te lang voor bent).
Joëlle Tuerlinckx is een van mijn persoonlijke favorieten. Vooral omdat het duidelijk de kunst ondervraagt maar ondanks dat toch een poëtisch karakter weet te behouden. Hier heeft ze een van haar speeltuinen waarin ze ook de ruimte weet te ondervragen. Dat doet ze onder andere door kruisjes te schilderen op de vloer. Dat zijn 3 posities waarmee je de hele tentoonstelling zou kunnen overzien. Het is de derde maal dat het tentoongesteld wordt. En steeds voegt ze weer elementen toe aan de tentoonstelling. Het is dus een werk dat nooit af is. Die veranderlijkheid is voor het museum dat het werk heeft aangekocht natuurlijk een ramp want hoe doe je dat opnieuw?
En daar hebben we de keukenrol weer.
Klaus Vom Bruch heeft een werk dat net als dat van Oppenheim ook last heeft van zijn tijd; CRT-monitors. Het werk bestaat uit twee stellages waartussen de bezoeker gaat staan. Dan blijkt dat de stellages zender en ontvanger zijn en dat je als bezoeker als stoorzender optreed. Een leuk idee maar echt schrikken doen we daar nu na 25 jaar niet meer van. Vom Bruch heeft wel gezegd dat als de apparatuur niet meer te vervangen is er gebruik gemaakt mag worden van DVD spelers en plasma schermen die dan naast het defecte materiaal geplaatst dienen te worden. Ben benieuwd hoe dat er uit ziet.
Ten slotte was er nog een kleine installatie te zien waarin wat documentatie terug te vinden was. Het opbouwen van een installatie is natuurlijk ontzettend veel werk omdat er heel veel voorwaarden bij horen waar je als bezoeker vaak niet bij stil staat. Het is erg interessant om eens te zien hoe dat werkt en hoe nauwkeurig musea daar wel niet mee omgaan. Daar kunnen we weinig anders dan veel respect voor hebben want het is een monnikenwerk.
Een erg interessante tentoonstelling, zeker voor mensen die direct te maken hebben met het reilen en zeilen van een museum. Maar voor ons kunstenaars (en zelfs als schilder) was er genoeg om van te leren en geïnspireerd te raken. En dat laatste, dat is eigenlijk waar het uiteindelijk allemaal om gaat. Toch?
hoi niek,
ik kan me vergissen, maar had begrepen dat niet Joëlle Tuerlinckx zelf de kruisjes op de vloer geplaatst had maar wetenschapsfilosoof Jean-Paul Bendegem vanuit de instructies van Tuerlinckx..
@Eveline,
Dat staat niet in het boekje, en ik kan me niet herinneren dat het ergens wel stond. Kan kloppen hoor. Hoe kom je er aan? Waar stond dat dan? 😛