Ronald Zuurmond

Het werk van de Tilburgse kunstenaar Ronald Zuurmond kan misschien een beetje als dat van een outsider worden omschreven. Toch heeft het werk van Ronald Zuurmond mij altijd weten te […]

Het werk van de Tilburgse kunstenaar Ronald Zuurmond kan misschien een beetje als dat van een outsider worden omschreven.

Toch heeft het werk van Ronald Zuurmond mij altijd weten te boeien, het werk zelf zit vaak op de rand van abstractie en figuratie, hoewel hij in zijn latere series toch meer en meer de figuratieve kant opgaat. Ontzettend sterk aan zijn werk vind ik de strijd met de verf. Dit in combinatie met de tekst van Frits de Coninck is toch zeker een postje waard.

Ronald Zuurmond – Onooglijke dingen

Het atelier van Ronald Zuurmond is een overgangsgebied, en dat zou je ook van zijn schilderijen kunnen zeggen. Ze zijn een constante wankeling tussen figuratie en abstractie. Op 8 november ontving Zuurmond de Jeanne OOsting Prijs voor zijn werk.

door Frits de Coninck

Zijn atelier bevindt zich op het uitgestrekte domein van een instelling voor geestelijk gehandicapten, net buiten Tilburg. Niet meer in de stad, nog net niet op het platteland. Deze plaats typeert zijn werk: het is een in-between-ruimte, precies zoals zijn atelier zelf dat is. Het daglicht valt naar binnen door lange dakramen en door grote ramen in de buitenmuur die bestreken zijn met karnemelk. Die witgrijze gloed filtert het helle daglicht en zet het om in zacht roomlicht, maar wat nog belangrijker is, het maakt de scheiding tussen binnen en buiten subtieler. Die minimale verduistering is zacht genoeg om de buitenwereld binnen te laten en hard genoeg om de binnenwereld te beschermen. Wat wij op de schilderijen van Ronald Zuurmond (1963/4) aan vorm menen te herkennen is net voldoende om zich te onderscheiden van het vlak waarin het geplaatst is en heeft anderzijds zo’n binding met de rest van het doek dat het niet weglaatbaar is. Dat is de eeuwige spanning tussen het ding en de compositie, het schilderij bemiddelt.

bananenschillen
Zijn atelier kent een eigen ordening, wel elke keer anders. Aan de lange wanden in die grote, lichte zaal de doeken waaraan hij bezig is. Een schilderij ontstaat bij hem nooit zo maar en is ook niet binnen één tijdspanne af. De doeken naderen langzaam hun voltooiing, met soms lange onderbrekingen. Schilderen is voor hem een zaak van tijd, rijping. Een gevecht om de dingen op hun plaats te krijgen. Daarom is een doek soms rust gegund in afwachting van de volgende stap, de oplossing die zich onverwacht aan kan dienen. Of niet, en dan wordt de verf er even snel weer afgehaald om eventueel in een ander schilderij te dienen.
In het midden op een groot zeildoek de verfpotten, poetsdoeken, schrapers, overall, schoenen. Elders een tafel met kunstboeken (over Munch, onder andere), een vingerplant, een lullig tomado fruitmandje, een jaren zestig radiotoestel met ouderwetse zenderschaal (Beromünster), een vaas met bloemen, uitgeplozen touw en altijd, als een vaste waarde, de pindakaaspotten. Een stapeling van 4 lege Calvé-potten, als een rituele tijdrekening. Voor elk seizoen een. Je herkent de motieven op zijn schilderijen. Een zekere toevalligheid hebben ze, een zekere niksigheid ook. “Ik koop op een veiling een kris en bij datzelfde lot hoort ook een negerpop met speer, zo’n katholiek negertje. Daar moet ik dan iets mee. Je kunt dat toeval noemen, bijzaak, maar dat zogenaamde toeval dwingt me wel om het in een schilderij op te nemen. Zo’n poppetje is een zwart gegeven, een zwart vlak dat een relatie aangaat met andere elementen in het schilderij.
Het meest banale van al de dingen die hij schildert zijn de bananenschillen. Ze liggen naast elkaar op een groot vel papier op de grond van het atelier. Bananenschil, inderdaad, onooglijker kan bijna niet. Een organische vorm, gewoon te drogen gelegd. Een vorm die zich door de tijd krom trekt in een eigen tekenachtige figuur, grillig, langzaam verdonkerend tot een onbestemd zwart. En zo komt die voor op het doek. In een compositie, nooit in een voorstelling. In een vorm, niet in een vertelling. En als er dan onverhoeds toch een verhaal ontstaat, dan is dat wat de dingen in al hun onooglijkheid over zichzelf vertellen.
Ronald Zuurmond schildert met wat je zou kunnen noemen een ingebakken wantrouwen jegens een al te letterlijk verhaal, een bedenksel. Wantrouwen ook jegens het schilderij zelf, jegens al te veel schoonheid, zekerheid, voorspelbaarheid. Een schilderij moet zichzelf verdienen en bewijzen en onttrekt zich van nature aan vanzelfsprekendheid. Vanzelfsprekend is er niks.
Zoals ik met de dingen omga, zou je een vorm van georganiseerd toeval kunnen noemen. Ik heb een voorkeur voor dingen die wat onooglijk zijn, onaanzienlijk, dingen waarvan je in een oogopslag ziet wat ze zijn, zowel naar vorm als naar betekenis. Het zijn de dingen die in de kantlijn gebeuren van het grote verhaal, dingen je terloops vanuit je ooghoeken waarneemt. Maar juist wat ongemerkt in je ooghoeken gebeurt, heeft enorme invloed op de waarneming van wat je als hoofdzaak ziet.”

ruimte
Schilderen is voor hem componeren. En dat gebeurt net zo rationeel als intuïtief. “Een idee dat ik heb is hooguit een aanleiding om aan de slag te gaan. De dingen die ik om mij heen verzamel, zijn net zo belangrijk. Ik werk altijd vanuit het totale beeld waarin de dingen bepalen waar ik mee bezig ben. Een schilderij heeft een interne logica, nooit een van buitenaf opgelegde. De dingen hebben een verhouding met elkaar en kunnen daarin van positie wisselen. De positie van het ene ding bepaalt de positie van het andere. Het is zoals met die ouderwetse, gevlamde vloertegeltjes: wil je in een tegeltje een bepaalde voorstelling zien, dan passen alle andere vormen zich daar in onze waarneming spontaan bij aan. Besluit je om iets anders te zien, dan verschuift de rest mee in voorstelling.” Voor hem moet een schilderij op slot zitten. Het moet zo zijn dat er niks meer weg te halen is, net zo min als er nog iets aan is toe te voegen. Als dat punt bereikt is, zijn al die quasi onbelangrijke dingen een schilderij geworden waarbinnen ze een verbinding met elkaar aangaan Ze zijn een echo van elkaar geworden.
Een woord dat in een gesprek met Ronald Zuurmond om de haverklap opduikt, is ruimte. Die ruimte schept hij in technische zin door laag op laag te schilderen, vaak over eerder mislukte schilderijen heen, en hier en daar de verf weer weg te schrapen. Alsof hij een gordijn wegtrekt. Dat gebeurt met een zekere snelheid die belangrijk is om de nodige afstand tot het doek te bewaren. Daarbij kun je te maken krijgen met een foute beslissing of zoiets platvloers als een tekort aan verf. “Dan denk ik: je doet het er maar mee. Het schilderen geeft ook onverwacht ruimte die je snel moet nemen.”
De ruimte in het schilderij strekt zich voor hem uit van voor naar achter, veel meer dan van links naar rechts. De dingen die hij schildert moeten bewegen in die ruimte, zowel in het platte vlak als in de diepte. “Je moet tegelijk een doorkijk hebben en een weerstand voelen waartegen het oog opbotst. De ruimte is voor mij zowel fysiek als psychologisch. Je moet als kijker door die ruimte heen kunnen, je moet mee kunnen bewegen. Je moet stap voor stap in de ruimte van het schilderij kunnen treden. Het gaat mij nooit om een perspectivische ruimte, ik wil niet dat het schilderij iets anders suggereert dan het fysiek is.
Een voorbeeld van psychologische ruimte zijn zijn landschappen. Geschilderd op kleine rechthoekige plankjes zijn ze letterlijk niet meer dan een horizon. Maar wat we dan vervolgens als lucht en als aarde kunnen benoemen wisselt steeds van zwaarte, materie en beweging zodat er een psychologische lading voelbaar wordt. Zonder met die bedoeling te schilderen maakt Zuurmond met de geschilderde ruimte toch een gevoel tastbaar. Zo kan een landschap eenzaam voelen.

sonnet
Het zoeken naar het beeld is het handschrift van Ronald Zuurmond. De dingen die hij schildert zijn er al. Hij hoeft ze alleen maar te zien, achteloos, vanuit de ooghoeken. Ze zijn een soort aanleiding, een begin. De rest is hard werken en overwegen. Je zou die manier van schilderen kunnen vergelijken met het werk van de dichter. De eerste regel van een gedicht is een cadeauregel, de rest is zwoegen. Trial and error. De vergelijking met de dichter geldt ook in andere zin. Net als de dichter zich een vorm kiest, zo kiest Zuurmond het schilderij. Zo’n keuze is een beperking waarbinnen de mogelijkheden zich ontvouwen. De vrijheid ervaar je in beperking, dat is de paradox van de vorm. Wat het sonnet is voor de dichter, is het schilderij voor hem. Ronald Zuurmond is een schilder die altijd opnieuw uit moet zoeken hoe hij het moet doen. Elk doek is een opstap naar het volgende, in zekere zin haken de schilderijen in elkaar. “Als je tegen een muur aanloopt, moet je het nog een keer doen. Pas dan weet je het zeker. En op het moment dat je iets zeker denkt te weten, is het weer voorbij.”
Kort geleden is het atelier vernieuwd. De ramen met opgedroogde karnemelk zijn vervangen door nog grotere vensters die tot aan de grond reiken. Alsof je zo van buiten naar binnen kunt lopen. Grijze luxaflex verhindert dat en houdt het overgangsgebied intact. Precies zo gehangen dat de buitenwereld net zichtbaar is maar buiten toch ook weer geen binnen wordt. Precies daar tussenin beweegt zich het werk van Ronald Zuurmond. Vanuit mijn ooghoeken zie ik weer de pindakaaspotten. Die staan weer op hun plaats en wachten.

Gepubliceerd in Museumtijdschrift, december 2003

bron van dit artikel; http://fritsdeconinck.nl/artikel.php?naam=z&artikel=Zuurmond.htm

En speciaal voor Niek;

Nee, het doet het ook niet slecht boven een bank!