Het eerste landschap als zelfstandig onderwerp in de Westerse kunst komt uit de periode van de 16e eeuw. Da Vinci, Dürer en anderen maakten uitvoerige studies voor hun definitieve werken. Toch waren ze in China al veel langer bezig met het landschap. De kenmerkende berglandschappen opgebouwt uit OostIndische inktstreken zie je al vanaf de 6e eeuw. Hoewel in de Westerse kunst het landschap altijd als een achtergrond beschouwt werd, en daarom niet zo relevant. Was het voor de Chinezen vol van betekenis.
Wat interessant is daarin is dat deze Oosterse landschappen nooit realistisch waren, maar altijd een filosofische idealisering van het landschap. De bergen moesten zo lyrisch mogelijk zijn, en het water zo kalm mogelijk. Mensfiguurtjes werden als kleine nietige wezentjes in het overweldigende landschap geplaatst. Het is enigzins vergelijkbaar met de Romantische periode in het Westen, maar dan een aantal eeuwen eerder.
Deze schilderingen waren exclusief gemaakt door de filosofen, eigenlijk allen amateurschilders. Het was een tegenbeweging op de veel kleurrijkere en kostbaardere portretten van de hofschilders. Daarom werd er in de landschappen ook elegantie nagestreeft. Het ging om de levendigheid van de natuur, de schoonheid van de penseelstreek in relatie tot de vormen die er mee gemaakt werden, het spaarzame gebruik van kleur en misschien wel het belangrijkste de leegte gebruiken in de compositie. Omdat ze vaak op zijde schilderden moesten ze zich bewust zijn van de negatieve ruimte, wat lieten ze wit?
Stefan Peters (1978) maakt eveneens landschappen. Hij gebruikt geen Oostindische inkt maar gebruikt olieverf, niet op zijde maar op paneel met een laagje bladgoud. Ook gebruikt Peters geen zwart wit maar vooral veel kleur. Wat zijn werk wel nadrukkelijk met de Chinese traditie deelt is de voorliefde voor de penseelstreek en het romantische imaginaire landschap. Hoewel de verf niets meer doet dan slechts de verre suggestie wekken van het landschap ervaren we het toch als enorme vergezichten. We staan op grote hoogte en aanschouwen hoe kleurrijke maaivelden, epische bergen en dichte bossen aan ons zicht ontvouwen. De grens tussen aarde en de hemel is ver weg, de horizon is niets meer dan een vage suggestie. Het enige dat daarin nog ontbreekt is dat kleine mensfiguur om de overweldigende natuur in perspectief te brengen.
De schilders zien een kleurverloop waarin kundige kwaststreken het landschap opbouwen en suggereren. Er is geen landschap, er is enkel verf die doet alsof het iets kan voorstellen. Peters laat zien hoe weinig er nodig is om die vergezichten te suggereren. Met zijn kwasten danst hij over de panelen heen, een eenvoudige beweging suggereert die eerdergenoemde bossen, rotsen en maaivelden. De schilders onder ons weten ook hoe ontzettend complex zoiets eenvoudigs kan zijn.
Deze tentoonstelling is nog tot en met 19 december te zien bij Roger Katwijk te Amsterdam.
Laat een reactie achter;