De geschiedenis van ieder instituut is een optelsom van persoonlijkheden die er aan verbonden zijn. Ook al hebben instituten de neiging traag en conservatief te zijn vinden er wel degelijk veranderingen plaats binnen deze instellingen. Anders zouden ze namelijk snel ten onder gaan. Natuurlijk, ze proberen succesformules te bewaren en te beschermen, maar innovatie is noodzakelijk. Vaak spelen er meerdere verhalen een rol. Het is niet alleen de mensen, maar ook de plaats en tijd waarbinnen een instituut functioneert.
Het Ludwig Museum is officieel opgericht in 1976 als onafhankelijke instituut van het Wallraf museum toen de chocolade magnaat Ludwig besloot een groot deel van zijn collectie te schenken aan de stad op de voorwaarde dat er een apart museum kwam voor kunst na 1900. Een 10 jaar later, in 1986 ging het nieuwe museum open. Aanvankelijk moest het de ruimte nog delen met het Wallraf, maar dat verhuisde in 1994 naar een nieuwe eigen locatie.
De collectie van Ludwig was essentieel. Maar ook die collectie kwam niet uit de lucht vallen. De schenking in ’76 omvatte 350 werken met op dat moment een waarde van ongeveer 45 miljoen. Er zat vooral veel hedendaags werk in van Amerikaanse Pop-Art. Het opmerkelijke is alleen dat Ludwig zelf helemaal niet hield van die kunst. Hoe het precies zit is me onduidelijk maar ik heb begrepen dat het ging om een vorm van belasting ontduiking. Tel daarbij op dat hij zijn geld verdiend had in de chocolade industrie, des tijds nog in koloniale vorm, en je voelt aan je water dat het museum zo zijn problematische punten heeft.
Het museum bestaat als instituut dus 40 jaar, en als museum nu 30 jaar. Ze vonden het tijd om dus het museum als problematisch instituut aan te halen. Wat is een museum, hoe zit haar geschiedenis in elkaar, wat is de betekenis van de oprichter, wat is de betekenis van de plek waar het staat en wat kan het voor de toekomst betekenen? De tentoonstelling is dus absoluut geen terugkijk op hoogtepunten, maar een reflectie op het museum als instituut met alles wat daar bij komt kijken.
Het maakt een tentoonstelling die ondanks alle institutionele kritiek, en bijbehorende complexiteit, toegankelijk is gebleven. Bij binnenkomst wordt je geconfronteerd met de barricade van Ahmet Ögüt met daarop de verloren dochters uit de collectie. Het is een statement, voor iedereen zal direct de politieke lading van het werk duidelijk zijn, als ook de kritiek op het museum. Een portret van de oprichter op de barricade als bescherming maar ook tegelijk als waardeloos object (of juist toch niet?).
En zo is ook het werk van Hans Haacke een kritiek op de oprichter en waar zijn vermogen vandaan kwam. Marcel Odenbach toont een collage met daarop het kitsch-interieur van de oprichter dat opvallend genoeg in de achtergrond een werk toont van Arno Breker. Pop-Art was in elk geval duidelijk niet voor het eigen huis. Guerrilla Girls bekritiseren het instituut op bekende wijze. Gerhard Richter gaat juist in op zijn eigen woonplaats Keulen. Maria Eichhorn toont hoe moeizaam het voor diezelfde gemeente is om iemand in dienst te nemen voor het museum. En ga zo maar door. Ieder werk haakt links of rechtsom in op factoren die een rol spelen in wat een museum is en kan betekenen. Dit doet het dus wel op een manier die weinig extra uitleg behoeft. Het werk van de Guerilla Girls spreekt voor zich, het werk van Richter kun je ook naar kijken zonder na te denken over Keulen en ga zo maar door.
Eerlijk is eerlijk, het is een tentoonstelling voor de vaste bezoekers interessanter zal zijn voor de eenmalige bezoeker die veel specifieke inhoudelijke nuances over het hoofd zal zien. Toch, als je dan toch zo’n tentoonstelling wil maken, dan is dit een goed voorbeeld van hoe het moet. Het schuwt geen zelfkritiek. Lang leve het Ludwig.
Deze tentoonstelling is nog tot en met 8 januari te bezoeken bij het Ludwig te Keulen. Goed te combineren met het Wallraf dat van harte aanbevolen is.
Laat een reactie achter;