De geschiedenis van gruweldaden door de koloniale expansiedrang van de Nederlanden is algemeen bekend. Door economisch winstbejag groeide de VOC (1602-1799) uit tot het grootste bedrijf, met een geschatte waarde van €7.400.000.000.000 in hedendaags geld. Dit overtreft de waarde van Apple, Microsoft en Facebook samen, maar met het bijkomende recht om belastingen te heffen en oorlogen te voeren. Een illustratief voorbeeld is de oorlog om nootmuskaat in Indonesië, waar bij de genocide op Banda alle 15.000 inwoners werden vermoord om de handel veilig te stellen.
De VOC richtte zich vooral op kostbare kruiden en luxeproducten, de WIC (1621-1792) was haar transatlantische tegenhanger ervan. Deze concentreerde zich op de slavenhandel (van West-Afrika naar het Caribische gebied, New York en Suriname) en op de verwerking van slavenarbeid in producten zoals suiker en tabak. Door de hevige concurrentie nam de WIC ook deel aan piraterij tegen schepen van de Portugese en Spaanse koloniën.
Om winstgevend te blijven, maakte men gebruik van slavernij. Daarbij werden mensen hun vrijheid en menselijkheid ontnomen. Ongeveer 600.000 mensen werden door de WIC van Afrika naar Amerika verscheept, en tussen 660.000 en 1.200.000 mensen werden in Azië verhandeld onder het gezag van de VOC.
Opmerkelijk is dat er direct na de Spaanse overheersing (tot 1588) kritisch werd gekeken naar slavernij. De protestantse leden van de Republiek beschouwden slavernij als “niet christelijk” en meenden dat het niet strookte met hun visie op vrijheid. Hoe diezelfde Hollanders later een ander standpunt innamen, is opmerkelijk. De tentoonstelling Christendom & Slavernij biedt inzicht in deze ontmenselijking en de tegenstand die zij ondervond. Het ging niet alleen om economisch gewin, maar ook om diepgewortelde theologische debatten.
Deze discussie wordt belicht door middel van een twaalftal portretten van mannen met uitgesproken meningen over slavernij, zowel voor- als tegenstanders. De een beweert dat slavernij in strijd is met Gods bedoeling en dat christelijke slaven na een bepaalde tijd vrijgelaten moeten worden. Een ander verwijst naar het bijbelse verbod op mensendiefstal. Daartegenover stelt Jacobus Capitein, zelf van kleur, dat de Bijbel niet spreekt over “lichamelijke vrijheid, maar enkel over geestelijke”. En dan is er de ‘vloek van Cham’, dat betrekking heeft op “alle Moren in Afrika”, als “domme beesten geboren tot slavernij”. Dit komt voort uit het misverstand dat het woord Cham in het Hebreeuws “verbrand” of “zwart” betekent.
Tula (onbekend-1795) werd geïnspireerd door de Franse revolutie van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap en ging in opstand, met de vraag: “Komen alle mensen niet uit één vader, Adam, en Eva?” Hoewel Tula nog steeds een symbool is van de vrijheidsstrijd van slaafgemaakten, is er geen bewaard gebleven beeld van hem. Een van de belangrijkste hedendaagse aanvullingen is het portret dat Dion Rosina van hem maakte. Het diorama van Rita Maasdamme, dat Tula lachend toont tijdens zijn executie, geeft een gezicht op het menselijke lijden in naam van slavernij. Dit soort hedendaagse interventies geven ook de (erfgenamen van de) slaafgemaakten een stem tegenover alle teksten en beelden van de Hollandse slaafeigenaren.
De afwezigheid van het perspectief van slaafgemaakten in de geschiedenis wordt het meest treffend geïllustreerd met een kerkstoel. Deze rijk versierde zetels werden door slaafgemaakten de kerk in gedragen voor de vrouw des huizes. Voor hen was er geen stoel; ze moesten op de grond zitten of blijven staan naast hun eigenaar.
Aanvankelijk was het idee dat christenen geen slaaf konden zijn. In tegenstelling tot de Spaanse en Portugese concurrenten nam de Nederlandse koloniale macht een aanzienlijke kapitalistische voorsprong door hun koloniën niet te bekeren. Na de doop moesten slaven namelijk vrijgelaten worden omdat ze “hetzelfde recht op vrijheid” hadden als andere christenen. In de 18e eeuw veranderde dit naar een visie waarbij alleen geestelijke vrijheid werd erkend, niet lichamelijke vrijheid. De vrees dat slaveneigenaren al hun slaven aan het christendom zouden verliezen verdween, en zendelingen werden welkom geheten op de plantages om de “heidenen” te bekeren. Ondertussen was het in de Republiek zelf nog steeds verboden om slaafgemaakten in huis te hebben, hoewel terugkerende Nederlanders hen vaak als “bedienden” meenamen. Veel van deze slaafgemaakten werden uiteindelijk ook gedoopt.
De inheemse religies van slaafgemaakten vermengden zich met het christendom. Ondanks de zendingsdrang van de Hollanders bleef er sprake van “afgoderij”. Pogingen om dit te verhelpen omvatten het omhakken van de heilige boom (kankantri), zoals zelfs geïllustreerd in kinderboeken. Van de “duivelse” marrons is geen beeld bewaard gebleven. Remy Jungerman vult deze leegte in met portretten van marronkapiteins (burgemeesters) met hoorns.
In de aanloop naar de afschaffing van de slavernij werden diverse initiatieven genomen om dit proces te begeleiden. Alfabetisering en bekering gingen hierbij hand in hand. De Bijbel werd vertaald naar lokale talen, en kerken richtten onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en weeshuizen op om de positie van slaafgemaakten te verbeteren. Formeel eindigde de slavernij in 1860, maar op sommige plekken duurde het nog decennia voordat het daadwerkelijk ophield.
Interessant is de prominente rol die vrouwen speelden bij de afschaffing van de slavernij. In 1840 stuurden 128 Rotterdamse dames een brief naar Koning Willem II met het verzoek om een einde te maken aan de slavernij. Er werd zelfs een “Dames-Comité ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname” opgericht in 1856.
Al met al biedt de tentoonstelling een genuanceerde geschiedschrijving van slavernij waarin geïnstitutionaliseerde religie een cruciale rol speelde. De tentoonstelling doet recht aan de complexiteit en probeert de leegte in representaties door de eeuwen heen op te vullen met beelden van hedendaagse kunstenaars. Hoewel de werken op zichzelf niet altijd even boeiend zijn, vormen ze een noodzakelijke aanvulling. Ze bieden een tegenwicht voor de vele archiefstukken en gravures. Daarvan zijn lang niet alle stukken originele zijn maar hedendaagse prints. Het is begrijpelijk dat de focus ligt op de geschiedenis en verhalen die deze stukken illustreren en niet de authenticiteit van de objecten. Dit is zowel de kracht als de achilleshiel van de tentoonstelling: het zaalboekje lezen is absoluut noodzakelijk want visueel is het niet altijd even aantrekkelijk. Een saaie reeks archiefstukken waar je vluchtig langs kunt lopen verandert door het zaalboekje in boeiende geschiedschrijving waar je gemakkelijk een halve dag kunt vertoeven.
Hier volgt een beeldverslag, hoewel lang niet alle geschiedenissen en verhalen hierboven zijn aangehaald hoop ik dat het nieuwsgierig maakt.
Laat een reactie achter;