Alexandra Leykauf (1975) toont werk bij Martin van Zomeren. De opzet is eenvoudig; ze heeft in twee verschillende musea de vitrines gefotografeerd en vervolgens de foto’s geprint en op houten installaties geplakt die even groot zijn als de vitrines in het echt.
Dat levert een lekker volle galerie op met ‘sculpturen’.
In het persbericht worden er allerlei ideeën aan opgehangen (zo zijn bijvoorbeeld de foto’s scherpgesteld op de achterkant van de vitrine om de één of andere bizarre reden). Maar het verhaal rommelt van alle kanten. Het idee om vitrines te fotograferen en op ware grootte te presenteren is een leuk grapje. Maar levert dat nu echt een relevant beeld op?
Waarom moet ik naar deze dingen kijken? Waarom zijn juist die vitrines uitgezocht? Waarom zijn die foto’s nu echt zo vreemd scherpgesteld (wat trouwens niet altijd even overduidelijk is)? Er zijn een hoop vragen die niet direct het werk ten goede komen. Deze vragen af te doen als “maar die vragen zijn nu net de bedoeling van de kunstenaar” geloof ik niet in.
Is het dan slecht werk?
Nee, het werk is wel geloofwaardig. Ik zou het niet direct sculpturen noemen maar eerder installaties omdat de betekenis enorm plaatsgebonden is. Zet de werken maar eens in het museum bij de echte vitrines. Leykauf kan ook geen luiheid verweten worden, alles is keurig netjes afgewerkt en de perspectieven van de foto’s zijn overal goed gecentreerd. Dat is een enorm precies werkje. Dus ook dat scherpstellen op de achterkant is duidelijk een keuze geweest. Alleen de redenen waarom zijn mij volstrekt onduidelijk. Het werk is misschien methodisch van aard, Leykauf kan er zo nog duizenden maken zonder het procedé aan te passen. Maar ook dat is nu niet echt een probleem.
Het probleem is simpelweg dat er te veel “waaroms” zijn die onbeantwoord blijven. Voordeel is wel dat het nu, bijna een maand later, nog steeds in mijn hoofd blijft hangen als vraagtekens. Maar of dat in dit geval positief is, daar ben ik nog niet uit.
Is nog te zien tot 15 oktober. Reacties op mijn vragen zijn van harte welkom.
Ik ben degene op foto 2 en 3, dus wellicht kan ik je helpen om je vragen te beantwoorden.
Je kent het fenomeen wel dat je ergens niet op iets kan komen, dat iets waarvan je weet dat je weet, maar meer ook. Hetzelfde geldt voor concepten. Zo was het ook bij die opening van Leykaufs show – ik vond het werk meteen intrigerend. Een zestal museumvitrines die van alle kanten waren gefotografeerd. Kinderlijk eenvoudig zul je denken, maar het vreemde is dat het je wel bijblijft dat je naar die vitrines hebt staan staren en er niet achterkomt wat nou de pointe is. Je bent erom heen gelopen, en als die dingen echt waren had je ongetwijfeld ergens jezelf gezien in een reflectie, of ten minste de fotograaf. Maar die twee zijn nu juist volledig afwezig.
Nu vormen ruimtes waar de hoofdbezigheid kijken is, een vaste waarde in het werk van Leykauf. Voorheen waren die ruimtes voornamelijk oude bioscoopzalen en schuin gefotografeerde reliefs van bioscoopzalen, waardoor die bezigheid eigenlijk geen doorgang meer kan vinden. Net of je een verkeerde plek hebt gekocht bij het toneel. Toen brak er een periode aan waarin kamers werden vergroot door inmense foto’s van zogenaamd aanpalende kamers die optisch perfect aansloten op de werkelijk ruimte; een soort trompe d’ ouil. Nu zijn die elementen bijeen gebracht in wederom een ruimte waar kijken het summum is, namelijk het museum. Alleen dit keer heb je geen slechte plek, ergens op de derde rang in de hoek van de schouwburg, maar besta je domweg niet. juist deze bewustwording van het niet zijn is een interessante ervaring, want het verbreekt het heimelijke pact tussen object en kijker.
Terug naar de beginvraag: waar kwam niet op? waar ik dit eerder had gezien? Juist, Taxidriver van Scorsese (en in Blow up van Atonioni, maar die heb ik te lang niet gezien). Daarin gebeurt in feite het omgekeerde. Er is een scene waarin Travis Bickle vanuit een telefooncel naar zijn meisje belt, de camera draait weg, gaat een straat in, dan drie maal links en is weer terug bij Bickle. Ook hier wordt gebruikelijke kijkhouding doorbroken. Ineens denk je op zijn minst dat de camera niet 1 op 1 de hoofdpersoon vastlegt, maar zelf ook een verteller is met een mening. Wat Leykauf de toeschouwer probeert duidelijk te maken, is grosso modo hetzelfde. Zelfs aan iets alledaags als een perspectief zijn aannames onderhevig. Eigenlijk hetzelfde betoog dat Joris Luyendijk altijd afsteekt alleen dan esthetischer.
Om op je vraag in te gaan waarom we juist naar oude instrumenten en potten en pannen kijken, het volgende: in een vitrine zijn die voorwerpen van hun eigenlijke functie ontdaan. Ze zijn slechts nog van historisch belang. Er rest ons dus niets dan kijken.
Van Leykauf hoeven we dit allemaal niet te snappen. Ze verklaart de auteur dood, en je mag sec het beeld intrigerend vinden.
@Wouter,
Dankjewel voor deze ontzettend verhelderende reactie. Je hebt het werk duidelijk beter bestudeerd dan ik ;).
Met betrekking tot de instrumenten vind ik erg goed gevonden. Misschien nog toe te voegen dat de meeste dingen al een esthetisch geworden object waren waarbij de esthetiek ondergeschikt was aan de mogelijke functionaliteit? Dus het kijken naar die functionaliteit is dan dubbel verstoord?
Dank ook voor de vergelijking met Taxi Driver, maakt het ook iets inzichtelijker.