Via vaste bezoeker Jordy een tekst over kunst en apen. Met eigenlijk de vraag, waar kunst vandaan komt. Tekst die zeker de moeite waard is om te lezen. Dus vandaar hier op het blog. We danken Jordy voor de tip. (HIER komt de tekst vandaan)
OVER DE WORTELS VAN CREATIVITEIT.
ONDERZOEK NAAR KRABBELS VAN MENSAPEN EN PEUTERS:
KUNSTJE OF OORSPRONG VAN KUNST?
Ignace Schretlen
Waarom wordt op krabbels van peuters doorgaans geen acht geslagen tot het moment, waarop er iets op papier verschijnt, wat we herkennen? Daarentegen zijn wij verbluft door een chimpansee, die zomaar wat krassen op papier zet. De krabbels van de peuter – vaak op de achterkant van het papier, dat vader of moeder voor de computer heeft gebruikt – verdwijnen in de prullenmand. De creatieve expressies van mensapen daarentegen worden het waard geacht om een plaatsje te krijgen in musea. Mensen vergapen zich aan het werk en menen al spoedig in enkele uithalen van de penseel met gele verf een banaan te herkennen.
De relatie tussen mensaap en mens
In de relatie tussen mens en dier neemt de verhouding tussen mens en aap een bijzondere plaats in. Hierbij gaat het niet om het daadwerkelijke contact maar om de aap in de beeldvorming van mensen. In zijn boek “The monkey in Art” maakt de auteur Ptolemy Tomkins in zijn inleiding reeds melding van een gedachte – die eeuwenlang wereldwijd heeft geheerst -, dat apen het ons lastig maken om de wereld om ons heen in te delen in overzichtelijke categorieën. De aap zaait verwarring in het beeld van onszelf in relatie tot alle andere levende wezens.
Het beeld, dat mensen in de loop van de eeuwen van apen hebben gehad, is vaak ook sterk emotioneel gekleurd. Tegenover de gorilla King Kong – de Hollywood-creatie uit de gelijknamige film uit 1933 – die een hele generatie als toonbeeld van brute kracht en wellust deed huiveren – staat de hoelman of hanoeman, de onschendbare heilige aap van de hindoes, die vooral de gehoorzaamheid symboliseert.
Apen stonden – vooral in het Westen – vaak symbool voor zowel de negatieve kanten als de lagere behoeften van mensen; in het Oosten daarentegen lag het accent op de wijsheid, die apen werd toegedicht. Op veel plaatsen speelt de aap een rol in de satire en in dit kader is met name het 16de en 17de eeuwse beeld van de schilderende aap als evenbeeld van de kunstenaar, die het werk van God naäapt, vermakelijk.
De laatste anderhalve eeuw is onze beeldvorming van apen, en met name van mensapen, sterk gekleurd door de wetenschap. Drie ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Op de eerste plaats is dat de evolutietheorie van Charles Darwin (1809-1882) zoals deze in 1859 werd gepubliceerd in “On the origin of species”. Op de tweede plaats betreft dat de opkomst van de ethologie – een onderdeel van de biologie, waarin de bestudering van het natuurlijke gedrag van dieren centraal staat – ; hieraan zijn de namen van Konrad Lorenz en Niko Tinbergen verbonden. Tenslotte heeft het onderzoek naar de chromosomen – de dragers van onze erfelijke eigenschappen – niet alleen bijgedragen aan onze kennis maar ook aan onze beeldvorming over de verwantschap tussen mens en mensaap.
Terug naar Charles Darwin is het niet eens zozeer zijn belangrijkste boek “On the origin of species” als wel het in 1871 verschenen boek “The descent of man”, dat veel stof deed opwaaien. “The descent of man” handelt over de afstamming van de mens en zijn verwantschap met mensapen. Feitelijk ging het om de min of meer logische consequenties van zijn eerder gepubliceerde theorie. Overigens moet worden opgemerkt dat het begrip van zoiets als een “evolutie” – als tegenhanger van de snélle verandering zoals deze zich voltrekt bij een “revolutie” niet nieuw was. Het gedachtengoed van Charles Darwin werd spoedig voor een breed publiek tastbaar en drong zelfs in korte tijd door tot in kinderboeken. Het gepopulariseerde beeld van een mensaap als verre voorouder van de mens was ronduit shockerend. De moderne evolutietheorie van Darwin was echter ook een uitdaging voor wetenschappers op uiteenlopende vakgebieden maar uiteraard vooral in de biologie om nieuw onderzoek te starten.
Eén onderzoek is in dit kader zeker vermeldenswaard. In het Darwinianum te Moskou volgde de Russische biologe Nadjeta Kohts van 1913 tot 1916 nauwgezet het gedrag van de chimpansee Joni. Ze deed allerlei experimenten naar o.a. de waarneming van kleuren en contrasten. In 1925 werd zij moeder van een zoon – Roody – en zijn gedrag werd tot 1929 met dezelfde precisie bestudeerd en gedocumenteerd. Het zou tot 1935 duren, voordat Nadjeta Kohts de resultaten van dit “vergelijkend onderzoek” zou publiceren. Los van een enkele, vermoedelijk vooral anekdotische waarneming tevoren, behoort zij tot de eerste wetenschappers, die ook krabbels van een chimpansee en een peuter naast elkaar hebben geplaatst. Nadjeta Kohts onderkende het belang hiervan maar ging er verder niet op in. Zij liet zich als wetenschapper niet verblinden door een jubelstemming over álle overeenkomsten tussen de chimpansee Joni en haar zoontje Roody. In het nawoord van haar publicatie over dit vergelijkende onderzoek beklemtoont ze ook de wezenlijke verschillen. Op meerdere plaatsen in de wereld werd het in deze periode mode om jonge mensapen (vooral chimpansees) in huis te halen voor o.a. onderzoek met betrekking tot de vraag, hoe hecht de verwantschap met mensen was.
De opkomst van de ethologie bereikte het grote publiek door de indrukwekkende boeken van voornamelijk vrouwen, die soms met gevaar voor eigen leven jarenlang het gedrag van chimpansees, orang-oetans, gorilla’s en bonobo’s in de natuur bestudeerden. De mensapen kregen namen en bij elke naam paste een eigen karakter en een eigen levensgeschiedenis, waardoor de dieren nog meer dan voorheen heel dicht bij de mens kwamen te staan. Ook in dierentuinen werd en wordt nog steeds op grote schaal het gedrag van mensapen uitgebreid bestudeerd en geanalyseerd. Natuurlijk dient men zich – en dat is zeker in dit kader van groot belang – voortdurend bewust zijn, hoe “natuurlijk” dit gedrag in een kunstmatige omgeving als een dierentuin is. Zo zijn er bijvoorbeeld aanwijzingen, dat de voorkeur van mensapen in dierentuinen voor het gebruik van de rechter of linker hand duidelijker tot uiting komt, omdat deze dieren in gevangenschap vaak minder klimmen en dus ook minder vaak hun beide handen gelijktijdig hoeven te gebruiken. Ook bij onderzoek naar krabbels van mensapen moet men zich voortdurend bewust zijn van de “onnatuurlijke omgeving”, waarin dit gebeurt. In de natuur tekenen en schilderen deze dieren niet, wellicht omdat het hen aan materiaal ontbreekt. Dit accentueert overigens de wezenlijke rol van het materiaal en daarmee ook de afhankelijkheid van de verzorgers en de onderzoekers, die aan mensapen het materiaal ter beschikking stellen. Zonder hieraan conclusies te verbinden is het overigens vermeldenswaard, dat wij evenmin nauwelijks over kindertekeningen beschikken, die ouder zijn dan anderhalve eeuw; bij kinderen is overigens wel aannemelijk, dat ze vroeger ook hebben getekend, maar dan op steen en op materiaal, dat verloren is gegaan.
Zoals naar aanleiding van het werk van Charles Darwin – en toegespitst op het onderzoek naar mensapen – de naam van de Russische biologe Nadjeta Kohts werd genoemd, moet op deze plaats worden verwezen naar de in 1928 geboren Engelse bioloog en beeldend kunstenaar Desmond Morris. Zijn bestseller “The naked ape” uit 1967 plaatste niet de mensapen dichter bij de mens maar gaf omgekeerd de mens als het ware een plaats tussen de mensapen. Minder bekend maar nu wel van groter belang is zijn vijf jaar eerder verschenen publicatie “The biology of art”, het eerste boek over tekenen en schilderen van mensapen. Zoals reeds uit de titel van het boek blijkt, logen de pretenties van Morris er niet om. Hij meende in de creatieve expressies van mensapen de biologische wortels van kunst te hebben gevonden.
Hierover verschilt Desmond Morris overigens radicaal van mening met de Belgische filosoof Thierry Lenain, die in 1990 het tweede boek – “La peinture des singes” – publiceerde, dat zeven jaar later in een herziene en aangevulde Engelse vertaling verscheen. Voor Lenain bestaat er een niet te overbruggen kloof tussen apenkrabbels en kunst. Bij kunst kiest de kunstenaar bewust zijn materiaal uit, inclusief het papier of het doek, waarop hij zijn ideeën vorm geeft. Bij deze keuze begint reeds het proces dat tot kunst leidt. In zowel de vorm als de inhoud van het kunstwerk komt het gedachtengoed van de kunstenaar tot uiting. Het kunstwerk verwijst dus naar iets, wat feitelijk los staat van dat ene concrete werk. Bij apenkrabbels is hiervan volgens Lenain absoluut geen sprake; het maken van krabbels kan weliswaar worden beschouwd als een vrije handeling, die een zekere mate van intellect vergt, maar het resultaat hangt direct en onafscheidelijk samen met het door mensen ter beschikking gestelde materiaal; zónder dat materiaal hebben de getekende of geschilderde patronen geen eigenheid. Daarom ook heeft dit werk volgens Thierry Lenain zelfs geen betekenis voor de zoektocht naar de oorsprong naar kunst. We laten de vraag of het werk van apen überhaupt iets met kunst heeft te maken nú even rusten.
Na de publicatie van de erfelijkheidstheorie van Charles Darwin en de opkomst van de ethologie leidde het onderzoek naar de erfelijke bouwstenen – het DNA – wederom tot grote consternatie: de mens en chimpansee mogen dan wel beiden in de evolutie een eigen ontwikkeling hebben doorgemaakt, die ongeveer 6 miljoen jaar geleden bij een gemeenschappelijke voorouder is begonnen, toch blijkt het DNA “slechts 1,6%” van elkaar te verschillen. Voor zover mensapen een plaats kregen naast de mens of omgekeerd, ging het tot nu toe om een hypothese, speculaties en sentimenten. Het onderzoek naar de erfelijke bouwstenen leidde echter tot harde cijfers, al blijft het voor mensen die op dit gebied niet deskundig zijn, moeilijk om de relevantie ervan in te schatten.
Het is wel begrijpelijk, dat er mede door de vorderingen op het gebied van genetisch onderzoek een trend is ontstaan om allerlei gedragskenmerken – zowel van algemene aard zoals agessie maar ook psychopathologisch gedrag – biologisch te funderen. De in Amerika werkende Nederlandse bioloog Frans de Waal, die jarenlang het gedrag van mensapen observeerde, is van mening, dat zelfs onze moraal uiteindelijk in de natuur is verankerd en dat mensen hierop geen alleenrecht hebben; ook chimpansees zouden zich bewust zijn van wat goed en slecht is. Zo zien we dat de mens steeds minder uniek blijkt te zijn dan wij aanvankelijk dachten: chimpansees kunnen net als mensen werktuigen maken, lijken te beschikken over een bepaald taalvermogen en hebben een zelfbewustzijn. Het maken van kunst werd en wordt nog wél als het unieke privilege van de mens en een kenmerkende manifestatie van de menselijke beschaving beschouwd. In deze activiteit weerspiegelde zich ook het ontbetwist hoge en misschien wel hoogste niveau, dat de hersenen in de evolutie hebben bereikt. De discussie over wat krabbels van mensapen ons vertellen, speelt dan ook tegen het decor van de onvermijdelijke vraag, hoe uniek de menselijke creativiteit eigenlijk wel is.
Krabbels van mensapen: toeval en motoriek
Op welke zinvolle wijze kan men krabbels van mensapen bestuderen zonder direct al in speculaties te vervallen? Het vaststaande feit, dát chimpansees, orang-oetans, gorilla’s en bonobo’s – een pas in 1929 als afzonderlijke soort ontdekte mensapen – überhaupt kunnen tekenen en schilderen, is al heel bijzonder. Bij het onderzoek naar het taalvermogen bij mensapen stuit men immers op de paradox, dat deze dieren mogelijk wel taalbegrippen zouden kunnen hanteren maar dat ze door de anatomie van hun mond- en keelgebied níet tot spraak en dus ook niet tot het uitspreken van woorden, die deze taalbegrippen uitdrukken, kunnen komen. Zelfs het maken van zomaar wat krassen – waartoe mensapen dus wél in staat zijn – is een buitengewoon complexe handeling. Het vergt namelijk heel wat coördinatie om in onze driedimensionale leefwereld met een stukje krijt of een kwast op een vel papier – dus tweedimensionaal – iets te tekenen of te schilderen. Bij peuters leiden de eerste krabbelpogingen (11-15 maanden) dan ook tot krabbels met de sporen van uitschieters en andere onbeheerste confrontaties met het papier. Het gemiddelde kind zal pas tussen 4 1/2 en 5 1/2 jaar in staat zijn om een kaarsrechte horizontale lijn te tekenen. Vanuit dit oogpunt is het opmerkelijk dat sommige chimpansees krabbels hebben gemaakt op de leeftijd van 6 maanden, dus op jongere leeftijd dan een mensenkind. De verklaring hiervan is, dat de motorische ontwikkeling van chimpansees in eerste instantie sneller verloopt dan die van mensen.
Krabbels van mensapen zijn intrigerend maar zelden imponerend. Net als bij tekeningen van peutertjes lijkt het vaak om zomaar wat gekras of geklieder te gaan. De vraag dringt zich dan op in welke mate deze krabbels inderdaad beschouwd kunnen worden als de registratie van toevallige bewegingen, die met de arm worden gemaakt? In dit verband zou het heel interessant zijn om te weten, hoe een louter door het toeval bepaalde tekening eruit zou zien. Het blijkt echter niet eenvoudig en vermoedelijk zelfs onmogelijk om een computer een dergelijke tekening op een vlak met een gegeven lengte en breedte te laten maken. Veel verder dan het met elkaar verbinden van door de computer willekeurig geplaatste punten zijn we – althans in ons eigen onderzoek – niet gekomen en oproepen in verschillende vakbladen hebben niets opgeleverd; ons resultaat reikte niet verder dan een aantal met elkaar verbonden rechte lijnen maar dat was uiteraard niet onze bedoeling.
Er zijn echter goede argumenten om te veronderstellen, dat apenkrabbels niet louter door toeval ontstaan. Een belangrijk argument is trouwens al gegeven: het vergt heel wat coördinatie om met een potlood of kwast keurig op het papier te blijven. Een tweede argument betreft het feit, dat mensapen de zijkanten van een aangereikt vel papier of karton respecteren, zelfs wanneer dit op een ondergrond ligt, waarop de dieren ook zouden kunnen tekenen. Een derde argument wordt gevormd door terugkerende patronen in krabbels van met name chimpansees. Hierbij gaat het o.a. om lusstructuren en waaierachtige structuren vanuit één bepaald punt, dat zich vaak middenin onder op het vel bevindt. Bij deze waaierachtige structuren is het alsof de chimpansee het gehele vel wil volkrassen of volschilderen, een neiging die vaak ook bij tweejarige kinderen wordt aangetroffen; hierbij zou het gaan om de “horror vacui” oftewel de angst voor de leegte, maar nu begeven wij ons op het gladde ijs van de speculatie.
Het zou natuurlijk meer dan wenselijk zijn, wanneer wij de hulp zouden kunnen inroepen van een computerprogramma, waarmee patronen ontdekt en geanalyseerd zouden kunnen worden. Dat lijkt in deze tijd heel simpel, want we beschikken immers al over geavanceerde tekstherkenningsprogramma’s en sinds kort ook over spraakherkenningsprogramma’s. Bij een computerprogramma, dat schrift herkent, zijn evenwel van tevoren allerlei variaties van de letters uit ons alfabet ín het programma gebracht. Bij de analyse van creatieve expressies van mensapen willen wij door de computer patronen laten herkennen, die níet van tevoren in het programma zijn gebracht; dat blijkt aanzienlijk ingewikkelder.
Mensen als Desmond Morris hebben bij de beschrijving van de karaktertistieke, terugkerende patronen in krabbels van chimpansees nauwelijks of niet stilgestaan bij de mogelijkheid, dat het hierbij níet zou kunnen gaan om een bewuste handeling. Waarom gaat het niet om een registratie van een motorische handeling zoals ook allerlei andere lichaamsfuncties geregistreerd kunnen worden?
Bij wijze van experiment hebben wij in het Stedelijk Museum te Amsterdam met de Métamatic 10, een tekenmachine van de Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely, werk gemaakt, dat overeenkomsten vertoont met krabbels van jonge kinderen. Hierbij ging het dus louter om een machinaal product, waarbij dus de mechanische onderdelen het resultaat bepaalden. Enerzijds was toeval uitgesloten en anderzijds was er evenmin sprake van een bewuste intentie.
Vervolgens zijn we nagegaan of de sterk met elkaar overeenkomende krabbels van jonge kinderen en mensapen beschouwd kunnen worden als het resultaat van een machinaal gebeuren. De “tekenmachine”, waar wij het dan nú over hebben, wordt in eerste instantie gevormd door de arm, die vanuit de schouder een slingerbeweging over het papier maakt; het kost weinig fantasie om in te zien dat deze zwaaibeweging tot een licht bollende curve leidt. Omdat de schouder als een bolgewricht fungeert, kan dezelfde beweging ook van boven naar beneden, dus loodrecht op het vlak van papier worden gemaakt; aldus ontstaan punten op het papier. Door de motorische ontwikkeling van de peuter – de elleboog en de pols krijgen allengs meer bewegingsmogelijkheden – kan onze “tekenmachine” steeds ingewikkelder patronen maken. Met enige fantasie kan men zich voorstellen, dat vanuit de schouder – als basis – en met de arm als de wijzer van een klok een cirkelbeweging wordt gemaakt. Omdat de schouder door o.a. de ademhaling nooit precies op één plaats blijft staan, ontstaan op het papier de bekende lussen. Feitelijk zou dus het eerste stukje van de krabbelontwikkeling van kinderen gesimuleerd kunnen worden door een robot of een robotarm. Deze simulatie zou in zijn geheel op de computer kunnen plaatsvinden en dat ligt wél binnen handbereik. Uiteraard geeft dit ook relevante informatie over het ontstaan van apenkrabbels, daar deze op dezelfde wijze tot stand komen. De krabbels worden hierbij dus vooral beschouwd als de registratie van een motorisch gebeuren.
Net als bij tekeningen en schilderwerken van kinderen is het onderzoek naar de krabbels van mensapen lange tijd toegespitst op het werk zelf. Het accent van óns onderzoek richt zich op de ontstaanswijze, dus op het proces van het tekenen en schilderen zelf. Op zoek naar een objectieve methode om dit proces te registreren zijn wij gestuit op een zogenaamd “XY-tablet”. Enkele jaren geleden zijn wij er voor het oog van een televisiecamera in geslaagd om bij wijze van een proef een chimpansee krabbels te laten maken op een dergelijk – voor de gelegenheid aangepast – “XY-tablet”. Met behulp van een speciale pen wordt het tekenproces in de computer vastgelegd. Achteraf kan dan worden nagegaan, hoe de tekening vanaf het eerste moment is ontstaan. Aldus kan – bijvoorbeeld – worden bekeken of mensapen op dezelfde wijze lussen maken als mensen. Tegelijk wordt ook de snelheid van de pen gemeten. Deze was tijdens ons experiment aanzienlijk hoger dan bij de gemiddelde volwassene. In principe kan ook de druk van de pen op het papier – dat op het “XY-tablet” ligt – worden geregistreerd alsmede – sinds kort zelfs – de hoek van de pen tot het papier. Wij hebben zelf geen drukregistratie kunnen doen, omdat de chimpansee met veel meer kracht de stift op het papier drukte dan een mens. Het analyseren van (nagetekende) figuren, die met behulp van een “XY-tablet” worden geregistreerd, gebeurt om meer te weten te komen over bepaalde hersenfuncties en kleine beschadigingen in de hersenen. Op dezelfde wijze zou het in principe mogelijk moeten zijn om tijdens tekensessies met mensapen iets meer te weten te komen over wat zich in de hersenen afspeelt. Het zal echter nog jaren duren, voordat we zover zijn.
We hebben nu apenkrabbels eerst beschouwd als het resultaat van louter toeval en hierna bekeken als de registratie van een motorisch gebeuren. Dat heeft uiteindelijk geleid tot een vrij technisch verhaal, waarbij de anatomie en de fysiologie van de hand, de arm en de schouder een belangrijke rol spelen. Indien men deze weg wil vervolgen, moeten wij letterlijk een stapje hoger gaan en naar het gebeuren in de hersenen kijken.
De mens – de homo sapiens sapiens – is in biologisch opzicht de enige recente soort van de familie, die de “Hominidae” wordt genoemd. De mensapen vormen samen óók een familie, die met de familie, waaruit wij als mensen zijn voortgekomen, een gemeenschappelijke voorouder hebben. De mens maakt met de mensapen en andere aapsoorten deel uit van de orde der primaten. De primaten kenmerken zich o.a. door de functie van de hand – waarbij de duim tegenover de andere vingers kan worden geplaatst -, de naar voren gerichte ogen – waardoor diepte kan worden waargenomen – en de complexiteit van de hersenen, waarin sprake is van een links-rechts-differentiatie (dus een asymetrische ontwikkeling).
Het is dus niet vreemd, dat in de evolutie een nauwe samenhang bestaat tussen de ontwikkeling van de hersenen en de functie van de hand. Er heeft altijd een neiging bestaan om de hand te beschouwen als het uitvoerend instrument van wat zich in de hersenen afspeelt. Dat is onjuist gebleken. Er is sprake van een wederzijdse beïnvloeding. De laatste tien jaar heeft het hersenonderzoek een enorme vlucht genomen. Zoals het mogelijk is om met een XY-tablet het tekenen als een zichtbaar motorisch proces op een objectieve wijze te registreren, is het inmiddels ook mogelijk om tijdens diezelfde handeling een aantal ónzichtbare processen in de hersenen vast te leggen. Wij hebben aldus de kans gekregen om bij een volwassen proefpersoon een MEG-registratie te maken van een simpele krabbelbeweging zoals deze door peuters en mensapen wordt gemaakt. Bij een MEG wordt de electromagnetisch activiteit in de hersenen op een groot aantal plaatsen gemeten. Op die wijze kan vrij nauwekeuring worden nagegaan, waar in de hersenen sprake is van activiteit. Het MEG bevestigt, dat een ogenschijnlijk simpele krabbelbeweging feitelijk toch al een complex gebeuren in de hersenen is.
Ook zonder ingewikkeld instrumentarium is het overigens mogelijk om met behulp van apenkrabbels iets meer te weten te komen over de hersenfunctie. Tot nu toe hebben wij gesproken over creatieve expressies van mensapen, die min of meer spontaan tot stand zijn gekomen op een blanco ondergrond. Al tientallen jaren worden ook vrij simpele experimenten uitgevoerd, waarbij de onderzoeker papier aanbiedt met een bepaalde figuur: dat kan een streep in het midden zijn, maar ook één of meerdere vierkantjes of één of meerdere cirkels. Chimpansees maar ook orang-oetans en gorilla’s laten zich onmiskenbaar hierdoor leiden. Dat geldt trouwens ook voor peutertjes, zelfs wanneer deze nog maar net een potlood of stift kunnen hanteren. Deze experimenten bevestigen, dat er sprake is van een bepaalde intentie – waarbij trouwens ook het gezichtsvermogen een belangrijke rol speelt – en vaak ook al van een voorkeur voor links of rechts.
Krabbels van mensapen: tussen kunstje en kunst
Laten wij nu eens dezelfde apenkrabbels vanuit een geheel ander perspectief benaderen. We weten dat mensen 30.000 jaar geleden in staat waren om fraaie rotstekeningen te maken. Al meer dan een eeuw zoeken wetenschappers naar de oorsprong van de kunst. Het ligt voor de hand dat biologen zoals Desmond Morris deze oorsprong ergens in de evolutie plaatsen. Sinds Sigmund Freud (1856-1939) en Carl Gustav Jung (1875-1961) wordt dezelfde vraag ook vanuit de psychiatrie en met name de psychoanalyse gesteld. De oorsprong van creatieve uitingen wordt dan gepositioneerd in bijvoorbeeld het onbewuste, respectievelijk het collectief onbewuste. Ook bekende kunstenaars als Wassily Kandinsky (1866-1944), Paul Klee (1879-1940) en Pablo Picasso (1881-1973) hebben zich verdiept in wat door hen als een universele creatieve uitingsdrang werd beschouwd; deze drang manifesteert zich volgens ook in oude culturen, bij primitieve beschavingen en in het werk van psychiatrische patiënten. Waarom zou deze drang dan ook niet bij mensapen aanwezig kunnen zijn? Bij de hedendaagse Oostenrijkse schilder Arnulf Rainer ging deze interesse zo ver, dat hij samen met een chimpansee ging werken.
Om de vraag te beantwoorden of creatieve expressie van mensapen iets met kunst hebben te maken, is het natuurlijk essentiëel om te weten, wat onder kunst wordt verstaan. Om een lange discussie te vermijden, kan men ook naar een wezenskenmerk van kunst kijken. Kunst kenmerkt zich o.a. door stromingen. Kunstenaars bouwen op elkanders werk voort of zetten zich er tegen af. Deze ontwikkelingen zijn alleen maar mogelijk, indien er sprake is van een artistieke vrijheid. Beeldend kunstenaars met een gedegen scholing zijn doorgaans in staat om een bepaalde voorstelling in verschillende stijlen weer te geven, al gaat hun voorkeur uit naar een eígen stijl.
Op welke wijze ontwikkelt zich deze artistieke vrijheid? Is er bij kinderen ook al sprake van een artistieke vrijheid? Er is op dit gebied heel wat interessant onderzoek verricht. Ouders van kleuters en jonge schoolkinderen herkennen soms het werk van hun zoon of dochter tussen het werk van andere klasgenoten. Het herkennen van een eigen stijl wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van een artistieke vrijheid. Op kleuterleeftijd zal elk kind veelal op één specifieke wijze tekenen of schilderen. Van een artistieke vrijheid zoals bij beeldend kunstenaars is echter geen sprake. Daarom lijken kindertekeningen van een eeuw geleden ook zo sterk op kindertekeningen van nu. Er is geen sprake van een bepaalde stroming zoals in de kunst. Vanwege het ontbreken van een artistieke vrijheid is het dus logisch om te concluderen dat jonge kinderen geen kunst maken. Dat geldt natuurlijk helemaal voor mensapen. Mensapen halen zelfs nauwelijks of niet het belangrijke stadium van de cirkel. Het verschil tussen een doorlopende lusstructuur en een cirkel is, dat bij een cirkel begin- en eindpunt precies met elkaar samenvallen. Een cirkel kan daarom ook nooit het product van toeval zijn; een cirkel moet heel bewust zijn gemaakt. Een cirkel neemt daarom ook bij de creatieve ontwikkeling van kinderen een zeer belangrijke plaats in; het tekenen van cirkels – doorgaans tussen de leeftijd van 2 1/2 jaar en 3 jaar – valt veelal ook samen met het toekennen van een betekenis aan de getekende figuur; de figuur krijgt hierbij de waarde van een symbool. Het is vanuit deze redenering dan ook uiterst onwaarschijnlijk dat creatieve expressies van mensapen, waarin een fraaie cirkelfiguur niet voorkomt, wel een bepaalde betekenis zouden hebben.
Dat neemt niet weg dat mensapen net als peuters met opmerkelijk grote concentratie en toewijding krabbels kunnen maken. Minstens zo opmerkelijk is het feit, dat niet het resultaat telt maar de activiteit zelf. Zoals peutertjes tot verdriet van hun ouders hun tekeningen en schilderwerken op het laatste moment verscheuren of vernielen, eten mensapen soms hun krabbels op. De activiteit van het tekenen en schilderen is klaarblijkelijk zó bevredigend, dat men zowel mensapen als peuters geen beloning in het vooruitzicht hoeft te stellen. Het lijkt – maar nu dreigt weer de speculatie -, dat hierbij inderdaad een bepaalde creatieve drang tot uiting komt.
Het is natuurlijk een hele uitdaging om ergens in de registraties van krabbelsessies waarover wij beschikken deze creatieve drang te traceren. Ergens moet hiervoor een aangrijpingspunt worden gevonden. Met andere woorden: met een computer kan op basis van onze kennis van de anatomie en de fysiologie een klein deel van de tekenontwikkeling worden gesimuleerd, maar op een gegeven moment sluipen er aspecten in, die zich niet meer laten simuleren; dán komt de creativiteit om de hoek kijken.
De overeenkomsten tussen krabbels van mensapen en krabbels van jonge peuters zijn op het eerste oog onmiskenbaar. Die overeenkomsten zijn ook logisch, omdat er in anatomisch en fysiologisch opzicht grote overeenkomsten zijn. Uiteraard zijn er ook wezenlijke verschillen. Ook wat betreft de creatieve expressies scheiden de wegen tussen mensapen en mensen zich al zo snel, dat men nauwelijks meer kan spreken over een kwantitatief verschil. Het is dus onjuist om te denken, dat een mens een stukje van de ontwikkeling van een mensaap doorloopt en daarna verder gaat. Ook het omgekeerde is niet juist: mensapen en mensen volgen beiden hun eigen ontwikkeling. Hoe meer het onderzoek zich toespitst op de activiteit van het krabbelen in plaats van de krabbels zelf, des te groter wordt de kans dat er uiteindelijk toch hele wezenlijke verschillen worden gevonden tussen mensapen en mensen. Laat de krabbels van mensapen gerust in de musea hangen. Het zou wel heel mooi zijn, wanneer de krabbels van peuters hierdoor meer aandacht krijgen en niet in de prullenbak belanden.
Ignace Schretlen
L.S.
Het is heel bijzonder om op een medium, waarmee ik vanwege mijn leeftijd en gebrek aan aanleg helaas maar relatief weinig ervaring heb, een tekst van mijzelf tegen te komen. Ik heb even gekeken naar de site, waarvan deze tekst vandaan is gehaald maar eerlijk gezegd ken ik de betreffende site evenmin.
Oorspronkelijk ging het om een lezing die ik rond 1998 heb gegeven in het Musée Nationale de l’Histoire Naturelle (MNHN) in Parijs. Op de site van dit museum staat klaarblijkelijk nog steeds de Franse vertaling (ik hield de lezing in het Frans). Ik heb de tekst hierna aangepast voor een uitgave in de serie AO.
Het betreft een gebied (dat zich uitstrekt over verschillende wetenschappelijke disciplines en kunst) waarop ik als beeldend kunstenaar en arts-auteur (toen was ik werkzaam als half-time huisarts) niet specifiek deskundig ben. Maar vanuit mijn passie voor de bron van creativiteit heb ik (medio de jaren tachtig van de vorige eeuw) een project in het leven geroepen, dat af en toe belangstelling kreeg.
Het was (is) eigenlijk een dubbele passie: het was namelijk ook een passie voor deze passie, waarin ik mijzelf helemaal kwijt kon. Ik was van niemand afhankelijk en betaalde alles met hetgeen ik als huisarts verdiende. Het project heette overigens “Kijk op Krabbels” (ik heb er ook over geschreven). Ik kon er al mijn bezieling, geestdrift en bevlogenheid in kwijt.
In Nederland leidde het project tot een paar reizende exposities langs o.a. musea maar ook tot een tentoonstelling in Antwerpen en Bonn. Via de Belgische filosoof Thierry Lenain die een boek heeft geschreven over creatieve expressies van mensapen en die ook in een regeltje aandacht heeft gewijd aan mijn project trok wat ik deed (of trachtte te doen) ook aandacht in het buitenland. Voor het genoemde Parijse museum heb ik toen ook een paar werken uitgeleend.
In 2002 ben ik in verband met een ernstige medische aandoening moeten stoppen met mijn werkzaamheden als huisarts. Na een grote expositie in het Ecodrome (Zwolle) ben ik toen ook gestopt (moeten stoppen) met mijn project “Kijk op Krabbels”. Dat wil zeggen: de materie blijft mij onverminderd boeien maar ik heb ik niet meer de energie, de psychische spankracht en het middelen om hiermee naar buiten te treden.
Met mijn gezin leid ik na zeer moeizame jaren een min of meer aan mijn situatie aangepast (dus rustig maar verder gelukkig) bestaan als beeldend kunstenaar en auteur/dichter, waarin ik nog maar zelden het contact met de buitenwereld zoek.
Vrij regelmatig – zoals nu – verschijnt er in het binnen- of buitenland (mn in Frankrijk) nog wel eens iets, waardoor ik met mijn project “Kijk op krabbels” wordt geconfronteerd en dat doet mij goed.
Het laatste wat ik in dit kader nog heb gedaan is een soort samenvatting in de vorm van een paar “conclusies” (voor zover gerechtvaardigd). Deze (volgens mij nooit gepubliceerde) samenvatting heb ik op papier gezet na een uitnodiging voor een congres in Turijn, waarbij ik zelf (ook om medische redenen) niet aanwezig kon zijn. Deze Engelstalige “conclusies” – het is meer een visie – zet ik hieronder.
Ik wens een ieder die zich voor dit prachtige onderwerp interesseert veel inspiratie.
Hartelijke groet,
Ignace Schretlen
Onderwerp: KOK TURIJN ABSTRACT 2004
Van: IgnaceSchretlen
My vision on the research of (creative) expressions by apes*
1.
Drawings made by children (and to a lesser degree paintings and very
occasionally three-dimensional objects) have been researched extensively
during the last 125 years.
The insights acquired in relation to the development of drawing and
painting by young children (ranging from approx. 12 to 36 months of age)
seem valuable to me when researching creative expressions by apes.
I find it surprising that insights gained have so far been of little
benefit. At present, when names of more or less well-known children’s
art researchers are mentioned in connection to scribbles done by apes,
it often seems that they have drawn conclusions which outstrip the
available data.
2.
During the first half of the last century cutting-edge research has been
done into children’s art as a measure of different aspects of cognitive
development. Tests have emerged which continue to be used by child
psychologists and remedial educators. However, they are also
investigated as expressions of hidden emotions (“mirror of the soul”).
Academic research focusing on experiments however has since cast a doubt
on numerous conclusions, such as the work by Kellogg as well as the
studies by Alschuler and Hartwig on personality aspects of colour use.
This should encourage us to assume a moderate position when it comes to
research into and especially the interpretation of ape scribbles.
Regarding the research it seems that experiments produce a greater
amount of information than the mere collection and statistical analysis
of ape scribbles.
3.
Research into creative expressions of children has always focused on the
resulting drawings and paintings.
I believe, especially regarding young children who do not yet create
figurative image elements, that from a scientific point of view it is
much more interesting and relevant to observe and study the actual
drawing/painting process objectively through for instance the use of an
XY-tablet.
The same holds true for the drawing and painting done by apes.
Attention to the developmental process of a drawing/painting, but also
the manner in which it is created, will offer much relevant information
regarding the end result.
Each analysis of an ape scribble ought to be accompanied by a
video-recording depicting the circumstances under which the work was
created.
In the past it seems that research into sketching and painting of apes
has not always been reliably performed. Personally I have my doubts
about so-called circular structures drawn by apes. When drawing a
circle beginning and end need to be joined perfectly, requiring fine
motor skills as well as a certain level of intention. I believe that
the circular structures drawn by apes are in effect interrupted loop
structures.
4.
In an experiment in which children were asked to draw a human figure on
a circular mark, in many cases they put the new figure inside the
circle. This suggests that drawing a picture takes place on a
two-dimensional surface in a three-dimensional space. However, grown-ups
can draw a figure on another such as a circle, thereby giving (and
seeing) meaning to a two-dimensional space, but children experience a
three-dimensional space, thereby seeing and giving different meanings to
their pictures.
I consider drawing and painting in the first place an activity whereby
in a three-dimensional world a visible mark is made on a base
characterized by two dimensions. This requires good eye-hand
coordination as well as other skills. I consider the outcome of these
activities a result of the development of these abilities.
Once children attempt scribbling at about one year of age, it becomes
apparent through many pencil slips that they have trouble keeping the
pencil on the paper.
Interest in scribbling and painting implies that children are starting
to pay attention to these skills, and the practice promotes the
conditions to develop them.
Research into the use of colour by children ought to be analysed
primarily regarding the way in which children perceive colour per se and
the development of colour perception.
5.
Apart from the (neuro) physiological aspects of drawing, I personally
pay a great deal of attention to the anatomy. I believe that the first
drawing attempts by children, produced during the first phase of
development, can be fairly well explained by studying the anatomy and
physiology.
The location, the movements and the control of the joints of the upper
extremity are important aspects to be considered here. Both people and
apes draw with either the right or left arm, and the offset fastening
base of these extremities is of great importance for the result (hence
the similarity between scribbles of very young children and apes).
This also explains an essential difference with sketches made by
elephants, which show a great deal of inter-individual variation. After
all, an elephant’s trunk sits in the middle and the dominant influence
of the offset location of the extremities does not apply here.
6.
I have often been amazed at the intense concentration children and apes
manifest when drawing and painting. In this setting I avoid the concept
“creative urge” because personally I think this would be reading too
much into it; it could actually be a play-activity.
For me this is perhaps the most amazing aspect – not only from a
scientific point of view but also from an artistic one and basically as
a living being.
It also commands great respect. It would be very interesting to simulate
the development of a drawing using a computer.
I have wondered if it might be possible to let a computer draw random
scribbles and to consequently determine if there are non-random
structures within these scribbles. I suppose the chance of actually
finding something using this method is rather small.
Other small-scale experiments seem to indicate to me that young children
never draw randomly.
In contrast, I consider “the individual style” manifested by apes and
elephants to be individual anatomical and physiological manifestations
of each animal.
7.
I believe, maybe prematurely, that it is possible and responsible to
describe the expressions of apes as “creative expressions”. However, I
dare not speculate about a relationship between these creative
expressions and (the origin of) art, something Desmond Morris does in
“The Biology of Art”. I link art to an artistic creativity, that is
finding one’s own style beginning with a certain intention. This is
possible only when the artist possesses artistic freedom. Young children
do not yet possess any artistic freedom. The same holds true for apes.
I consider the drawing of a circle around the third year to be a
milestone in a child’s development. The actual connection of beginning
and end displays a conscious action.
During this same phase a mutual relationship is being developed between
figurative image elements and the attribution of a meaning to these. I
doubt whether apes actually intend to draw circles, I believe they do
not quite reach this level of intention that humans possess.
Even though I do not want to directly link scribbles drawn by young
children and apes to art, I would conversely consider it possible that
art contributes to the analysis of (creative) expressions.
Ignace Schretlen
*This abstract was made at the request of prof. dr. Anne Zeller (Canada)
for the workshop “Animal Art” during the International Primatological
Congress in Torino, Italy, in August 2004. For medical reasons I couln’t
unfortunately present this abstract myself.
Ik vind dit wel een boeiende text, maar ik denk dat die stellingen over apen en kunst of creativiteit toch vooral in het nature/nurture en taaldebat van de psychologie thuishoren.
Creativiteit is belangrijk voor kunst maar niet hetzelfde, creativiteit is ook noodzakelijk bij het ontwikkelen van een nieuwe smaak ijs, of het oplossen van een vergelijking.
In mijn optiek is een schilderij pas een kunstwerk als het geplaatst wordt binnen het domein van de kunst, tot die tijd is het gewoon een plaatje.
Een aap kan zijn werk niet binnen dit domein plaatsten, dat kan uiteindelijk alleen een kunstenaar voor hem doen.
Wanneer je een tekening van een aap in een museum hangt is dat een uitspraak over kunst gedaan door de curator en niet door de aap.
Apen en pasgeborenen kunnen dus geen kunst maken omdat ze geen uitspraken kunnen doen over de kunst.
Zo is de ontwerper van de pispot geen kunstenaar, Marcel Duchamp (of r. mutt) is de kunstenaar die het kunstwerk heeft gemaakt door het in het museum te plaatsen.
Ik vind lost-painter overigens een tegekke blog, er lijkt zowaar weer leven in de schilderkunst te zitten!
@Marc
helemaal gelijk mbt het feit dat een aap geen kunst zal maken. Maar de vraag waar die wil tot beeld maken vandaan komt is wel degelijk verbonden met die van de kunst. Het is dan zeker interessant om te zie hoe apen met beeld om gaan omdat daar ook de verschillen zitten.
Vind je vergelijking met Duchamp en de aap in het museum overigens erg leuk en goed gevonden. Moet ik onthouden.
En natuurlijk super bedankt voor het feit dat je ons blog tof vind. Inzendingen en suggesties zijn altijd welkom.
hallo Niek
Het is idd wel interessant de verschillen tussen apen,kinderen en kunstenaars te vergelijken.
Je antwoord roept bij mij nog wel een paar vragen op, mag ik die hier stellen(?)
Waar komt die wil tot beeld maken dan vandaan volgens jou?
die aap is niet uit zichzelf op zoek gegaan naar pen en papier,
en het oerwoud staat ook niet vol met apengraffiti dus de eventuele aangeboren wil om tot beelden te komen is bij apen niet erg groot.
Gaat het om het lokaliseren van een noodzaak van kunst? een soort ‘kunstenaars-gen?’
en dus om de vraag of je als kunstenaar geboren wordt?
marc
@Marc
Erg goede vragen waar ik zo snel niet echt een antwoord op heb. Wel blijkt dus dat apen het vermogen hebben om dat papier te begrijpen. Ook blijkt dat apen na het maken van het werk het simpelweg op eten en dergelijke. Toch willen ze het wel doen blijkbaar. Ook al moet het materiaal aangereikt worden. Het “wil tot maken” zit er zo ongeveer ook bij ieder mens wel in. zie daarover ook onze samenvatting van Langer
http://www.lost-painters.nl/lezing-christof-van-eecke-over-langer-en-scarry/2010/05/21/
Daarin wordt het maken en kunst iets duidelijker uitgelicht.
Wordt iemand als kunstenaar geboren? dat misschien niet direct. Maar ik denk wel dat je van bepaalde mensen kunt zeggen dat ze dat wel hadden moeten worden of zouden moeten worden. Dat geld overigens ook voor andere beroepen naar mijn persoonlijke mening. De omgeving speelt natuurlijk wel een enorme rol.
Stuur ander even een mailtje met jouw gedachten. Of schrijf er een mooie blogpost voor ons over. Je stelt in elk geval de juiste vragen waarop ook ik zo snel het antwoord niet weet.
Met betrekking tot de gestelde vragen ben ik zo vrij om enkele suggesties doen. Ik heb zowel mensapen als jonge kinderen (vanaf 11 maanden) geobserveerd tijdens het maken van krabbels. De VPRO heeft ongeveer vijftien jaar geleden “een experiment” in het kader van mijn project “Kijk op Krabbels” (met één chimpansee) gefilmd en uitgezonden in het TV-programma “Noorderlicht”; hierbij was de vraag of je krabbels van mensapen op een objectieve manier kunt registreren (i.c. met een zogenaamd XY-tablet).
1/
De overeenkomst tussen mensapen en peutertjes is treffend (en ontroerend!). Bij beiden gaat het níet om het resultaat maar om de act zélf. Met grote concentratie wordt er gekrabbeld. Het verstoren van de handeling kan bij mensapen zelfs tot agressie leiden. Wanneer het krabbelen voorbij is, is ook de interesse voor het resultaat verdwenen. Vanaf de leeftijd van drie jaar gaat het resultaat (de tekening/het schilderwerk) tellen. In dit opzicht zou men apen én jonge kinderen tegenover kunstenaars kunnen stellen. Een wezenlijk onderscheid tussen apen en jonge kinderen enerzijds en kunstenaars anderzijds is, dat kunstenaars keuzes kunnen maken. Hierdoor is het mogelijk om een eígen stijl te ontwikkelen binnen een netwerk van artistieke ontwikkelingen (beíde elementen zijn in dit kader essentieel.
2/
Bij mensapen en jonge kinderen lijkt er sprake van een drang. Vroeger sprak en schreef ik over een expressie-drang (en creatieve expressies) maar ik word steeds voorzichtiger in mijn taalgebruik. Het lijkt hierbij echter wel om meer te gaan dan alleen een motorische drang. Breekt bijvoorbeeld de punt van het potlood dan stoppen de meeste mensapen en jonge kinderen met het maken van krabbels. Die drang zou misschien wel dezelfde drang kunnen zijn, die veel kunstenaars en schrijvers ervaren als een vorm van rusteloosheid.
3/
Inderdaad gaat een mensaap in de natuur niet op zoek naar zoiets als pen en papier (ik verwijs in dit kader naar de vraag). Maar mensapen smeren wel met hun eigen ontlasting op glazen ruiten van hun verblijf. Dat wil overigens nog niet zeggen dat mensapen iets vergelijkbaars ook in de natuur doen. Dezelfde handeling zou ook een uiting van frustratie of iets dergelijks kunnen zijn (bij mensen is hetzelfde gedrag waargenomen in een pathologische setting). Legt men papier en iets om mee te krabbelen in een kooi dan komt een chimpansee er wel op af.
4/
Met betrekking tot de vraag over de noodzaak van kunst en de suggestie van een kunstenaars-gen kan misschien ook wel iets worden gezegd. Het is al enige tijd bekend dat het DNA van mensapen (en zeker van chimpansees) niet veel verschilt van het DNA van mensen. Dat neemt niet weg dat de verschillen die er wél zijn vèrgaande gevolgen hebben (gehad). Niet zozeer de krabbels zelf (ik beschik over een kleine collectie) als wel de observaties overtuigden mij in aanzienlijke mate van een verwantschap, die ook wat betreft (de drang tot) krabbelen misschien wel is terug te vinden in het DNA.
5/
Geheel los hiervan is bekend dat artisticiteit in bepaalde families vaker voorkomt dan in andere families. Er zal ongetwijfeld onderzoek zijn gedaan naar de vraag in welke mate dit is terug te voeren op een genetische aanleg, c.q. de opvoeding. Persoonlijk denk dat deze artisticiteit niet geheel gelijk kan worden gesteld aan de drang tot het maken van het krabbels en de genetische basis hiervan.
Ignace Schretlen, initiator en coördinator van het project “Kijk op Krabbels”, dat heeft geduurd van 1987 tot 2002.
Vragen met betrekking tot het onderzoek: Wat betekent een gemaakte krabbel op papier voor de rest van de apengroep? Wordt het als kostbaar, uniek object beschouwd dat mogelijkerwijs beschermd wordt of waar enkel de hoogste aap in de rangorde aan mag komen (wanneer het niet meteen opgegeten wordt natuurlijk…)? m.a.w heeft een apenkrabbel een waarde/status voor de apengroep (reacties van apen die geen krabbel hebben gezet)?
Kan het opeten van een gemaakte krabbel op papier ook meer betekenen dan enkel het opeten van een stuk papier met een krabbel erop? Er zijn toch dieren, in natuur of gevangenschap, die ‘vreemde’ objecten verorberen waarbij toch een dierpe betekenis aan ten grondslag blijkt te liggen (het zogenaamde pica-verschijnsel)?
I think…….what about Descartes?