Vandaag opende Willem-Alexander de jaarlijkse Koninklijke Prijs voor de Vrije Schilderkunst. De prijs van deze editie ging naar Faria van Creij-Callender, Shivangi Kalra en Tobias Thaens.
Er is dit jaar weer een kleine wijziging in de presentatie van alle werken. Waren de muren vorig jaar nog een warme kleur roze, dit jaar zijn ze nagenoeg wit. Van de ooit zo donkere hokjes naar mooie witte wanden is de tentoonstelling als geheel in elk geval een betere presentatie geworden waarbij de schilderijen goed tot hun recht komen in het paleis.
Een opvallende tendens in de selectie is de afwezigheid van conceptuele schilderpraktijken. Iedere praktijk gaat duidelijk uit van het persoonlijke; soms is dat schilderkunstige zelfexpressie zoals bij Boerma, Beaza en Thaens, soms is dat nadrukkelijk met een maatschappelijk engagement zoals bij Dubyana, Van Creij-Callender en Rosina, of is het juist de persoonlijke verbeelding zoals bij Hwang, Jacobsen, Fischer en Kokke. In tegenstelling tot andere edities houden de schilderpraktijken het vaak dicht bij zichzelf.
Bij andere edities was er zelden zo’n uitgesproken voorkeur voor een bepaald soort praktijk. Hoewel de aanpak al deze verschillende verschijningsvormen kent, van totaal abstract naar hyperrealistisch tot bijna stripachtig, liggen ze qua mentaliteit niet zo ver van elkaar vandaan.
Natuurlijk is dit slechts een momentopname en het is dan ook maar de vraag of dit een eenmalig toeval is of een welbewuste keuze van wat schilderkunst nu zou moeten zijn. We hoeven gelukkig niet lang te wachten op de volgende editie, die vanaf januari 2025 te zien zal zijn.
De tentoonstelling is nog tot en met 10 november te bezoeken bij het Koninklijk Paleis aan de Dam.
Laat een reactie achter;