[Het artikel van Ferdy Lijftogt van gisteren behandelde kunst als handelswaar en de trends daarin. De gastschrijver van vandaag gaat verder in de vraag wat die kunst dan eigenlijk is en wil. Bertus Pieters (1958) is actief als Villa la Republica. Hij neemt de tijd om tentoonstellingen op zich in te laten werken en analyseert grondig de dingen die hij waarneemt. In diezelfde hoedanigheid schrijft hij ook teksten voor diverse instellingen en kunstenaars. In dit artikel dus een antwoord op de vraag wat kunst nu eigenlijk is waar zaken als autonomie ook aan de orde komen.]
Waar hebben we het eigenlijk over?
Wat is kunst? Kunst is een samenstel van zaken, materieel of immaterieel, dat nadrukkelijk door de zintuigen kan worden waargenomen en nadrukkelijk is voortgesproten uit, en een beroep doet op de verbeeldingskracht van de mens.
Uiteraard is dit een ruime definitie. Ze omvat naast de beeldende kunsten alle andere kunsten.
Maar je zou kunnen stellen dat een willekeurig verkeersbord of een reclameposter ook een samenstel is van zaken dat door een zintuig kan worden waargenomen en dat nadrukkelijk is voortgesproten uit, en een beroep doet op de verbeeldingskracht. En inderdaad, sprekende voor de beeldende kunsten, kan gesteld worden dat er moeilijk meer een definitie te geven is, voor zover die al ooit gegeven werd.
Je kunt je beperken en in navolging van Arthur Danto zeggen dat kunst dat is wat eenvoudigweg dat predicaat krijgt. Dat houdt in dat kunst is, wat in daartoe benoemde plaatsen (musea, galeries etc.) te zien is en door mensen van enig gezag op dat gebied zo benoemd wordt. “Mensen van enig gezag”, dat wil zeggen, kunstenaars zelf en andere mensen die de kunst in enige historische en filosofische context kunnen plaatsen. Daarmee zou die historische en filosofische context belangrijker zijn geworden voor de kunst, dan de kunst zelf. En onder anderen daarmee verklaarde Danto de historie van de beeldende kunst ten einde. Immers, als het verschil tussen een niet-kunstobject en een kunstobject is, dat het laatste in een historische en filosofische context geplaatst kan worden, dan stelt dat weinig of geen specifieke eisen meer aan het kunstobject. De kunst is daarmee als het ware opgelost in geschiedenis en filosofie.
Ontwikkeling, gelaagdheid
Toch wordt er nog steeds kunst gemaakt. Volgens Danto verandert die kunst wel maar ontwikkelt ze zich niet meer. Tja, dan houdt het op, maar dat zou ook inhouden dat een definitie van kunst iets zou moeten zijn met ontwikkeling. Maar ook dan: als die ontwikkeling er niet meer is, waarom is er dan nog wel kunst? En, wederom de prangende vraag: wat is die kunst dan?
Is het dat waarvan tegenwoordig zo modieus gesteld wordt, dat het zo “gelaagd” is? Dat woord lijkt wel aan belang te winnen tegenover de conventionele voorwaarden van ontwikkeling en vernieuwing. En inderdaad, zaken als inhoudelijke ontwikkeling en vernieuwing kunnen alleen historisch en filosofisch geduid worden. Gelaagdheid dan niet? Niemand heeft nog een definitie gegeven van gelaagdheid, maar je kunt ervan uitgaan dat de verschillende betekenissen bedoeld worden die aan één en hetzelfde kunstwerk kunnen kleven. Hoe minder betekenis, hoe minder kunstwerk, dus. Dat zou toch een mooie graadmeter zijn.
Maar dan, er zijn ook kunstenaars die iedere betekenis trachten te vermijden. Hun werken zijn in de wereld gezet en dat is alles. Helemaal alleen aan zichzelf zullen zij natuurlijk nooit kunnen refereren, dat is voor geen enkel object mogelijk, maar zij vallen bepaald niet op door lagen van betekenis.
Is er dan werkelijk geen allesomvattende definitie te geven van kunst? Waarschijnlijk niet. We zullen moeten accepteren dat we over iets ondefinieerbaars praten. Bevredigt dat? Nee, natuurlijk niet, er zit zelfs een gevaar in. Ieder respect dat voor de kunst wordt opgeëist, zal ten onder gaan aan het gebrek aan definitie, dat wat zelf onder meer over vorm gaat, blijkt zelf vormloos.
Democratisering
Want, laat het hoge woord eruit zijn: onder kunst werd ooit iets hoogstaands verstaan. Bij de democratisering van de samenleving en bij het daarbij behorende egalitaire denken moest de kunst weer dichter bij de mens gebracht worden. Of liever, dichter bij de burger. En dat gold niet alleen in de democratische landen, maar ook in dictaturen die afhankelijk waren van het draagvlak van de burgers. Maar alle pogingen door kunstenaars zelf om de kunst dichter bij de mensen te brengen hebben in de twintigste eeuw eerder het omgekeerde tot gevolg gehad.
Voor de gemiddelde kijker moest een kunstwerk toch iets bijzonders hebben in esthetisch of in vakmanschappelijk opzicht. Het moest weliswaar open staan voor alle burgers. Maar die moesten zich toch vooral vergapen, en blijkbaar wilden zij dat ook. De kijker wilde toch liever dat er een zekere verheffing uit het alledaagse bij gevoeld moest kunnen worden. Alle pogingen om de mythe van de kunst te ontsluieren, leidden bij het gemiddelde publiek slechts tot minachting voor de eigentijdse kunst en waardering door een beperkt aantal mensen.
Nu is dat laatste, vreemd genoeg, niets nieuws. Kunst is er nooit geweest voor iedereen, het is er slechts geweest voor ieder die zich ervoor openstelde. En ja, dat had (en heeft) ook met geld en macht te maken. Helaas. Aangetekend moet wel worden, dat kunst fysiek vandaag de dag toegankelijker is voor velen dan ze ooit geweest is.
Kunst voor de massa’s werd zelden gemaakt om die massa’s te verheffen, maar om hen gezag in te boezemen of hen grootschalig politiek of religieus te beïnvloeden. Het grote was er om tegenop te kijken en de mensen, de burgers derhalve klein te houden of hen kleine onderdelen van een groter geheel te laten zijn. En daar is nog maar weinig in veranderd. Het kan nog steeds goed gezien worden aan architectuur. Architectuur kan door haar macht bedwelmen, zoals muziek dat kan, het sublieme wordt ermee geopenbaard.
Ontroering
Dat laatste kan ook door ontroering, of het nou om individuele ontroering of om massaontroering gaat. Veel mensen eisen dan ook vaak dat kunst hen “wat moet doen”. Maar, hoe eenvoudig dat ook klinkt, ook daar valt geen definitie uit te halen. Wie de wonderlijke werking van beelden wil herleiden tot iets dat in staat is tranen te trekken, of tot iets waar gevoelens van bewondering en overweldiging bij vrijkomen, kan ook niet tot een sluitende definitie komen van kunst. Want waar moet al die ontroering en overweldiging dan ophouden?
Niettemin is ontroering een begrip dat vaak geassocieerd wordt met kunst. Het schilderij met het jongetje met de traan heeft velen tot tranen toe bewogen. Toch wordt het in het algemeen niet tot de beeldende kunst gerekend, tenzij het in een bepaalde context getoond wordt. En dat is het zelfde principe als de pispak van Duchamp. Buiten de galerie is dat gewoon een pisbak, daarbinnen is het een kunstwerk. Groot verschil is dat pisbakken, voor zover bekend, nog nooit iemand tot tranen toe hebben bewogen. Voor de één zal deze vergelijking betekenen dat ontroering juist wel onderdeel zou moeten zijn van de kunstdefinitie, voor de ander juist niet. Maar de context is de belangrijkste overeenkomst binnen de vergelijking. Die maakt dan toch dat alles kunst kan zijn, mits getoond in de juiste context.
Context, onderzoek, verantwoord
Die context behoeft onderhand niet specifiek meer te zijn, die behoeft geen museum of galerie meer te zijn en zelfs ook geen sokkel of omlijsting, hij kan ook een simpele ingreep in de omgeving zijn. En daarmee lost de kunst niet alleen in geschiedenis en filosofie op, maar ook in de realiteit. Al enige decennia leidde het opheffen van de tegenstelling tussen kunst en werkelijkheid bij Danto tot de conclusie dat het einde van de kunst daar was. Die gedachte is nog steeds te begrijpen, immers als alles kunst is, is bij gevolg niets kunst. En je zou dus kunnen stellen dat er niets meer te definiëren is.
Danto heeft wellicht in zoverre gelijk dat hij meent dat in ieder geval de westerse kunstgeschiedenis qua ontwikkeling aan zijn eind gekomen is in dat de kunst niet meer aan bepaalde inhoudelijke of technische voorwaarden behoeft te voldoen.
Maar daarbij en daardoor dringt zich de laatste tijd ook de idee op dat kunst verantwoord moet kunnen worden. Al enige decennia is het bon ton voor een kunstenaar om te zeggen dat het getoonde werk een onderzoek is. De term “onderzoek” refereert aan de wetenschap, en daarbinnen vooral het economisch belang van wetenschappelijk onderzoek. Na enige decennia van vrijheid en blijheid werd de kunstenaar weer serieus, of trachtte althans weer serieus genomen te worden. Je werk omschrijven als een onderzoek hoort daarbij.
Ondertussen vinden er daadwerkelijk min of meer wetenschappelijke onderzoeken plaats als een vorm van beeldende kunst. Dat gebeurt in de vorm van biokunst, kunst en techniek en nieuwe media maar ook in de vorm van politiek-maatschappelijk onderzoek. Het krijgt het label kunst omdat het de speelsheid en verbeeldingskracht van zijn afkomst wil behouden en om met die verbeeldingskracht te proberen aspecten bloot te leggen die wellicht bij normaal wetenschappelijk onderzoek verborgen zouden blijven. Dat kan omdat er bij die kunstenaars toch blijkbaar een soort definitie van kunst in hun denkwereld rondzweeft die het hen mogelijk maakt zich als onderzoeker te presenteren die anders onderzoekt dan een wetenschapper. Is dat dan toch een definitie waarin vooral de verbeelding een rol speelt?
Die verantwoordingsdrang, die ongetwijfeld mede voortkomt uit een angst voor maatschappelijke irrelevantie, kenmerkt ook de meer sociaal- en politiekgedreven kunst van de laatste tijd. Er is meer aandacht gekomen voor kunst die tot standpunten dwingt op het gebied van maatschappelijk en politiek onrecht en vooral ook op het gebied van de ecologie. Nadat het postmodernisme dwong tot ambivalentie, zijn kunstenaars nu niet meer te beroerd om duidelijke uitspraken te doen met hun werk. Het is de vraag of dat nu niet juist de verbeelding naar de achtergrond dwingt. Het is misschien kunst die makkelijker te consumeren is door het publiek, want het is mooi wanneer je als kijker je eigen gelijk erkend ziet, of denkt te zien. Het kunstwerk geeft dan geen aanleiding meer verder te denken, het zet slechts aan tot conclusies. Dus het onderdeel van de definitie waarin kunst een beroep doet op de verbeeldingskracht van de kijker, wordt daarmee een zwakke schakel.
Grenzen
Ambachtelijk gezien leven we bovendien in tijden dat met name de beeldende kunst – altijd al een vergaarbak van plaatjes en dingetjes – alle grenzen van haar ooit nog redelijk afgeperkte disciplines heeft overtreden. Beeldende kunst heeft allang delen van literatuur, van het theater, van de film, de muziek, de moderne communicatiemiddelen en – zoals al gezegd – van de wetenschap geannexeerd; en daar houdt het niet mee op. Aan materiaal en uitvoering is de beeldende kunst niet meer te herkennen. Ieder persbericht dat zegt dat het nieuwe werk van deze of gene kunstenaar de grenzen opzoekt en bevraagt van een bepaald gebied of een bepaalde discipline, loopt dus achter. Die grenzen zijn allang opgezocht en bevragen kun je die grenzen niet, ze geven immers nooit antwoord. Ook het “oprekken” van grenzen is in persberichten en kunstenaar-statements nog steeds een veelvoorkomend verschijnsel. Maar het oprekken van elastiek dat allang gesprongen is, is vrijwel onmogelijk.
Het oprekken, opzoeken en het bevragen van grenzen, het maatschappelijk verantwoord of, nog viezer, relevant willen zijn, het zeggen dat je kunst een onderzoek is, terwijl je alleen maar plaatjes maakt, het zijn in feite allemaal schijnbewegingen om aan de ondefinieerbare vormeloosheid te ontkomen. En het omgekeerde gebeurt juist. De vormeloosheid neemt alleen maar toe. Misschien moeten kunstenaars en degenen die ermee te maken hebben gewoon eens onderkennen dat er geen grenzen zijn, gewoon omdat er geen grenzen aan de verbeelding zijn. Misschien moeten zij eens minder moeite doen maatschappelijk relevant te zijn. Kunst moet niets en moet niet per definitie openstaan voor de mensen, de mensen moeten openstaan voor kunst.
En ja, misschien moeten we een definitie van de kunst in het algemeen voorlopig even laten varen en moeten we simpel vaststellen dat de beeldende kunst de kunst is, die zich in de eerste plaats bezig houdt met de kracht van het beeld. Misschien moeten we dan de term “beeldende kunst” maar gewoon verlaten? Of misschien is binnen de gehele beeldcultuur, de autonome beeldende kunst te benoemen tot dat deel dat zich niets aantrekt van maatschappelijke relevantie en daarmee de verbeelding een oneindige kans geeft.
In de tussentijd zullen we dan even in het ondefinieerbare moeten verkeren. Zoals gezegd, dat maakt de kunst als geheel – wat zij dan ook is – maatschappelijk wel erg aantastbaar en ons kunstbegrip zal wellicht radicaal veranderen, maar intussen is er vooral veel te zien. De geschiedenis laat zich maar moeilijk sturen, laat staan beëindigen. Danto heeft de omslag in de kunstgeschiedenis weliswaar haarscherp aangevoeld, maar een einde van die geschiedenis zit er niet erg in. Dan zou de kunstgeschiedenis in de Middeleeuwen ook stil gestaan hebben. Ze verkeert momenteel meer in een stroomversnelling die alle vormen en definities met zich meetrekt. Uiteindelijk was voor de beeldende kunst de indeling in architectuur, toegepaste kunsten, schilder-, teken- en prentkunst en sculptuur al een uiterst wankele, die als enige samenhangende factor het zichtbare, het beeld had. Aan die samenhangende factor is overigens niets veranderd. En uiteindelijk is dat ook de meest berekenbare en sterkste factor in het geheel. Wat dat betreft moet de definitie in het begin toch maar voldoen, want zonder verbeelding kunnen we leven noch denken.
Wat een verademing.Kunst moet inderdaad niets. Lang leve de verbeelding!