[Vandaag een artikel van Nickel van Duijvenboden die allereerst kunstenaar (was hier eerder op het blog te zien) is en daarnaast een van de oprichters is van EndlessLowlands. Zijn inzending is niet samen te vatten in taal, het gaat om die ervaring die je een heel nieuwe kijk geeft op de dingen.]
Steve Reich en Ben Frost: geen affront
Enige tijd geleden bezocht ik tijdens het World Minimal Music festival een concert in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Het was pauze; iedereen zocht beleefd zijn plek terug voor een optreden van de jonge noise-muzikant Ben Frost. Frost had geluk: hij mocht spelen voor een groot publiek, opgedraven voor het vermaarde Kronos Quartet, dat vóór de pauze stukken van Steve Reich had uitgevoerd. Het publiek viel grofweg uiteen in drie generaties: die van mijn ouders (vijftigers en zestigers), voor wie minimalistische muziek nog altijd de glunderende connotatie heeft van vernieuwing en jaren ’70-psychedelica; mijn eigen generatie, die het minimalisme heeft omarmd als voorloper van de elektronische muziek en als brug tussen klassiek en pop; en de komende generatie, hier vertegenwoordigd door middelbare scholieren die kennelijk door het Muziekgebouw waren uitgenodigd om hun CKV-opdracht aan het minimalisme te besteden. Welke betekenis had het voor hen?
Ook ik kende Ben Frost nauwelijks. Ik was gekomen voor Reich. Maar het optreden van Kronos was te vlug aan me voorbijgedenderd – typisch zo’n concert dat je je niet per minuut herinnert maar als een geheel. Hoewel: één stuk, WTC 9/11 , had me in het bijzonder beroerd. Het bevatte ‘tape loops’ van stemmen van New Yorkers rond 11 september, bijvoorbeeld: ‘We moved the bodies to large tents / on the east side of Manhattan,’ verknipt tot nauwelijks verstaanbare klanken waarvan het strijkkwartet de melodie simuleerde – ‘large tents / large tents’ – alsof de stemmen een sleutel waren tot een ontoegankelijke dimensie.
Niet lang daarvoor had ik op YouTube een documentaire gekeken over de telefoontjes uit de brandende Twin Towers – voicemails die mensen wanhopig hadden ingesproken, gesprekken met de alarmcentrale – en ik begreep de behoefte aan herhaling, het zo vaak opnieuw afspelen van de stemmen dat de woorden uiteenvielen in klank, melodie, muziek. Die conversie, van boodschap tot betekenisloze abstractie, en vervolgens weer tot een nieuwe boodschap, maakte een zekere machteloosheid voelbaar: enerzijds het tekortschieten van abstracte kunst als manier om schrijnende gebeurtenissen een plaats te geven, anderzijds troost, omdat er iets nieuws is wat wel degelijk voortkomt uit het verwerkingproces van die ramp – en wat tegelijk verschoond blijft van de sensatiezucht die de ramp omringt.
Toch had het optreden me enigszins teleurgesteld; de vier mannen op het podium speelden de hakkerige partituren over een band, gejaagd en anorganisch, vooral tijdens het al wat oudere werk Different Trains. Ik houd van dat stuk; het verbindt de verplaatsing van de joden tijdens de holocaust – per veewagon – met Reichs puur persoonlijke beleving van de treinreis tussen New York en LA vanwege de scheiding van zijn ouders. Hoe interessant die gelaagdheid ook is als reflectief kader, ik werd vooral afgeleid door de formele gelaagdheid van digitale strijkers en echte. Er was nauwelijks onderscheid, het sloeg daardoor eerder plat dan dat het diepte aanbracht. Onvermijdelijk bleef ik zitten met de vraag of het nieuwe er ook niet af was, van Reich en het minimalisme… was het nog wel experimenteel, stond het nog wel op scherp?
Terug naar de pauze. Het podium was voor Ben Frost omgebouwd tot een archipel van apparatuur: een kruising tussen een studio-setting, waar de bandleden blootsvoets over bundels snoeren stappen, en een gemiddelde podiumindeling in Paradiso. Frost had Shahzad Ismaily en Gregory Fox uitgenodigd; de eerste kende ik als percussionist op een van mijn favoriete platen, Lie Down in the Light van Bonnie ‘Prince’ Billy, de ander bleek drummer te zijn bij Liturgy, een black metalband van het reflexieve type, die in de metalscene met de nek wordt aangekeken omdat het te high brow zou zijn – des te interessanter. Hun bovenmatig hippe uitstraling ten spijt voelde ik me intuïtief betrokken bij het trio, dat immers ongeveer mijn leeftijd had, en ook omdat noise mij intrigeert: het ligt voor mij dicht bij het maakproces in de kunst, een staat die balanceert tussen onverdraaglijkheid en verslaving.
Onder Frosts koele leiding weefde het trio een verzengende geluidsmuur, dat op een gegeven moment zo’n volume bereikte dat de blast beats [oftewel takkeherrie red.] van Gregory Fox alleen nog te herkennen waren aan zijn bewegingen; de slagen gingen verloren in een, het moet gezegd, diepe dimensie van klank. Het Engelse woord jarring kwam voortdurend in mij op. Het was fascinerend, maar voor de vijftigplussers wat te veel van het goede. Dit ging ver voorbij de glundering van Reich. Na enige minuten stonden de eerste mensen op; overal om mij heen zag ik anderen nerveus verzitten en zich afvragen: hoe lang gaat dit duren, gaat het nóg harder worden? Het sierde het Muziekgebouw, niet alleen dat ze deze muziek presenteerden in het verlengde van Reich, maar ook dat hun technici niet knipperden bij het overschrijden van, wat leek, 130 dB. Het gaf de avond een Stravinsky-achtige draai: de stoelen stroomden langzaam leeg – Frost leek het niet te merken, of het normaal te vinden – en de middelbare scholieren, die in de banken voor en achter ons zaten, deden een voor een hun vingers in de oren.
Ze lachten vol ongeloof naar elkaar, die tieners. Ze bleven zitten, maar ze waren overrompeld, ik zág het – terwijl ik bij zulke jonge mensen altijd een gevoel heb van inertie. Zouden er potentiële kunstenaars tussen zitten, die nu ontwaakten? Het herinnerde me aan die vreselijke tijd, op school, waarin je ontdekt dat je gefascineerd bent door dingen die de meeste anderen lachwekkend vinden, of slaapverwekkend, en die ze ook niet snappen doordat ze het, tot je frustratie, nooit werkelijk willen ondergaan. Terugblikkend is moeilijk te zeggen of je, als kunstenaar in wording, dáárdoor afstand neemt van een zekere gangbaarheid of meegaandheid: als reactie, omdat het te lastig is om je thuis te voelen bij je leeftijdsgenoten; of andersom: dat je bij voorbaat kiest voor het experimentele, extreme, makkelijk onderuit te schoppen domein van de kunst, precies omdat je je wilt distantiëren van de afgezaagdheid.
Het is in elk geval een antagonistische positie, die paradoxaal genoeg een hele hoop gebieden opent en die een onmiddellijke herkenning oplevert bij zielsverwanten. Het grootste misverstand is dat kunst puur antagonistisch is, een affront – zoals de geluidsmuur van Ben Frost op velen overkomt – terwijl het eigenlijk gaat om een manier om grenzen op te heffen en te delen in een wonderlijk soort van inclusie. Daarmee bedoel ik niet de inclusie van bijvoorbeeld modetrends of gedragscodes – het erbij horen of erbuiten vallen – maar juist een bereidheid tot het gezamenlijk verdragen van iets wat nu eens mooi kan zijn, dan weer lelijk. Vaak, zo ook nu, ligt het dicht bij elkaar.
De reactie van het publiek was als een uitdrukking van dit gevoel: ik was zelf tezeer in mijn stoel gedrukt, maar eigenlijk wilde ik de weglopers om geduld vragen, ze misschien op andere gedachten brengen… Ik wilde de scholieren na afloop vragen wat ze ervan vonden, er achter komen of ze zich over tien jaar nog iets van dit voorval zouden herinneren. Om kunst op waarde te schatten is het nodig om minstens één keer van je stoel geblazen te worden, te merken dat je begrip en je acceptatievermogen getest worden, om vervolgens te constateren dat je er nog wel eens aan terugdenkt… en je dan afvraagt of er niet eigenlijk iedere avond, buiten jouw medeweten, zulke dingen plaatsvinden.
Chapeau Nickel, zo lees ik ze graag!
Goed stuk zeg!