Het schilderwerk van Toon Verhoef (1946) heeft eigenlijk altijd al een eigen wereld geschapen. Ieder werk volgt zijn eigen wetmatigheden en toont zodoende zijn eigen werkelijkheid. Het oeuvre als geheel heeft zo zijn vaste ingrediënten maar van daar uit lijkt Verhoef stapje voor stapje het onderste uit de kan qua mogelijkheden te willen halen.
Eerder werk toonde per doek een enkele coherente beeldende ruimte. Eenvoudiger gesteld, het schilderij was duidelijk één enkel geheel. Nieuwe werken lijken juist uit meerdere samengestelde delen te bestaan. Sommige kwarten hebben in het schilderij een aparte schilderkunstige ruimte gekregen en creëren daarmee een net iets andere werkelijkheid dan de rest van het schilderij. De frictie die hier tussen die werelden ontstaat confronteert ons als toeschouwer nogmaals op de schilderkunstige elementen van het schilderrij. Sommige delen zijn mat, andere hebben een doffe glans, sommige hebben een totaal andere kleur of gewoon zelfs een andere compositie.
Door deze uitzondering krijgen de schilderijen een grotere mate van complexiteit. Alsof je een twee schilderijen maakt, een grote en een kleine die ook nog op elkaar moeten passen. Het ene deel doorbreekt daarbovenop de wetmatigheden van het andere deel. Die strijd maakt het werk niet alleen rijker, maar geeft ook aan, in alle eerlijkheid, dat ieder schilderij ook maar een blik op een werkelijkheid gunt, die allemaal evenzeer van belang kunnen zijn.
Laat een reactie achter;