Sommige muziek heeft de kwaliteit de toeschouwer echt er in te zuigen. Je luistert een stuk en ineens ben je er onderdeel van. Niet zoals een film waar je in wegdroomt, maar als actieve participant. De muziek ontvouwt zich terwijl je luistert. Toch is het gewoon een gegeven, je kunt de CD niet aanpassen. Ondanks dat zijn er van die momenten waarop het zo te ervaren is.
In beeldende kunst overkomt deze ervaring me slechts zeer sporadisch, meestal is een beeld te eenvoudig of te complex daarvoor. Het moet ook een zekere fysiekheid hebben. Niet in formaat maar in vorm, hoe is het beeld ontstaan. Dan kan het zichzelf ontvouwen in tijd. Zoals je ook met de muziek mee droomt, kun je ook een schilderij, mee dromen.
Een voorbeeld om dit te illustreren is bijvoorbeeld werk van Pollock. Je kunt daarin meegaan in de gelaagdheid en het mee-maken.
De werken van Berlinde de Bruyckere (1964) hebben dit overduidelijk niet. Haar werk is esthetisch, ontdaan van de fysiekheid. Het werk van Philippe Vandenberg (1952-2009) daarentegen, dat zuigt je als toeschouwer helemaal fysiek mee. De schilderijen van zijn hand zijn zeer krachtig.
Beide kunstenaars zijn momenteel uitgebreid te aanschouwen in De Pont. De combinatie van de twee kunstenaars is begrijpelijk, de inhoudelijkheid sluit op elkaar aan. De manier waarop ze dit aanpakken (of pakten in Vandenberg zijn geval), zijn echter totaal verschillend. De Bruyckere heeft een zeer verfijnde techniek en is direct herkenbaar. Het werk van Vandenberg is veel breder van opzet. Daarbij lijkt zijn werk niets zo veel op te hebben met verfijnde techniek, maar meer pure rauwheid. De combinatie van de twee kunstenaars werkt inhoudelijk versterkend en zorgt ervoor dat de tentoonstelling in de thematiek van het lijden, het sterven en de eenzaamheid, een breed beeld geeft.
Met name de grote schilderijen van Vandenberg weten op mij enorme indruk te maken. Het zijn gewoon doeken met veel lagen verf en zwart/grijze gaten erin geschilderd. Toch kan ik die werken meedromen. Alsof ik er bij was toen hij ze maakte. Geheel vanzelfsprekend zijn ze, maar niet op een vanzelfsprekende manier. Het is als een soort “ik denk dat ik dit eerder gezien heb, al weet ik zeker dat ik het nog niet eerder gezien heb”. Doordat het veel fijnere werk van de Bruyckere er tegenover staat schakel je als toeschouwer ook weer terug naar het ‘gewone’ kijken. Daarbij is er niets mis met het werk van de Bruyckere ook gewoon top te vinden. Want ook al laat ik dat nu even onderbelicht, dat mag er wezen.
Is nog te zien in de Pont te Tilburg tot en met 28 oktober, dus tijd genoeg om te gaan. Wat overigens nog mooi is even te vermelden, ook de rest van de collectie is ogenschijnlijk aangepast; van o.a. Marc Mulders, Rob Birza en Toon Verhoef is werk te zien wat inhoudelijk of formeel raakvlakken heeft met de tentoonstelling.