Daar stond hij dan in de sneeuw, te kijken naar hoe de laatste twee kisten uit het museum naar buiten gedragen werden. Roland had al zijn hele leven een enorme hekel aan sneeuw. Eigenlijk haatte hij alles wat nat was behalve whisky.
Iets meer dan tien jaar geleden was Roland Warmerdam aangesteld als directeur van het museum, nu was hij degene die de boel mocht opruimen nadat de gemeente er de stekker uit trok. Veel regionale musea hadden het zwaar de laatste jaren. Zijn museum had een matige collectie, wat lokale coryfeeën en helden uit vervlogen tijden. Nooit was er de financiële ruimte om echte toppers aan te kopen. Daarbij lag het museum nou niet bepaald in een heel aantrekkelijke stad. Al die dingen bij elkaar maakten dat het museum steeds minder en minder bezoekers trok.
De betere werken waren nu doorgeschoven naar andere musea, alwaar ze waarschijnlijk in depots zouden belanden en nooit meer bovengronds zouden komen. Voor Roland waren depots niets anders dan massagraven.
Andere werken uit de collectie gingen de markt op. De gemeente rekende zich rijk en hoopte zo wat andere gaten in de gemeentebegroting recht te trekken. Maar de verkopen vielen ze vies tegen. Wat niet verkocht werd, werd vernietigd want opslag bleek de gemeente te kostbaar. Slechts twee kisten werden bewaard omdat ze naar het historisch en volkenkundig museum gingen.
Alles was uitgebreid gedocumenteerd door de gemeente. Het documenteren met alle uren die er aan verbonden waren heeft de gemeente in veel gevallen meer gekost dan het opleverde bij de verkoop. Roland had er stiekem om kunnen lachen. Van ieder werk werd uitvoerig een archief van documentatie aangelegd met daarin foto’s, omschrijvingen waar het werk heen ging en soms zelfs röntgenfoto’s. Zelfs andere musea waren jaloers.
Heel leek alsof het museum weer in een paar dagen terug in elkaar gezet moest kunnen worden. Behalve dan de werken die vernietigd waren, die waren er niet meer.
De kisten die in de sneeuw stonden vormden eigenlijk ook wel een mooi sculptuur. Hij wist dat in een ervan een verschrikkelijk suf schilderij uit de negentiende eeuw zat, een portret van een welgestelde jongeman die veel later burgemeester van het stadje werd. Ook die scheen van whisky gehouden te hebben, tevens de oorzaak van hoe dat werk uiteindelijk in die collectie terecht kwam. De collectie was opgebouwd door een particulier die net na de oorlog begon met verzamelen, maar zijn vader was die burgemeester. Die had in een dronken bui een dame bezwangerd, afijn, de rest spreekt voor zich. Het nabij gelegen historisch en volkenkundig museum wilde het portret hebben.
Omdat Roland ook van een flinke slok hield ging er bij hem ook wel eens iets mis. Hij had eens flink aangeschoten een openingswoord gedaan wat minder soepel liep dan de bedoeling was. Tijdens zijn vurig betoog struikelde hij over de kabel van zijn microfoon en brak vervolgens zijn arm. Pijn voelde hij op dat moment nog niet, dat kwam later. Hij moest een paar weken werken met zijn linker arm in het gips. De volgende opening was het stukken drukker met publiek die hoopte op nog eens zo’n sensationele opening.
Een kunstenaar had een werk gemaakt op basis van het gips toen het er eindelijk van af mocht, een werk dat hij later aankocht voor het museum. Het leek hem wel wat als het museum werk toonde dat ook echt bij zijn museum thuis hoorde en eigenlijk ook zo hijzelf.
Waar dat werk gebleven was wist hij niet. Misschien was het gekocht door iemand, misschien was het vernietigd. De kisten die buiten stonden in de sneeuw bevatte de laatste werken die het museum uit gingen. Vanaf dat moment was het museum niets meer dan een kaal gebouw, hier en daar bladerde de witte verf al van het pand af.
“Gelukkig hebben we de foto’s” nog grapte hij toen hij één van de voormalige topstukken afleverde bij een ander en vooral groter museum. De conservator die het werk aannam kon er niet om lachen, het werk zou opnieuw gedocumenteerd worden onder de standaard van dat museum alvorens het naar het depot zou gaan samen met die tienduizenden andere werken.
De twee kisten werden in de vrachtwagen gezet en Roland kon het pand voor de laatste keer op slot doen. Hij zou op zijn eerste dag dat hij werkloos was, de sleutel afgeven aan de ambtenaar die nu ook het archief zou beheren. Het pand zelf zou verhuurd gaan worden aan kunstenaars. Kunstenaars die eerder ook werk in de collectie hadden van zijn museum. Roland had met zichzelf afgesproken ze niet te melden dat ook van hen enkele werken door de shredder gehaald waren…
Alle karakters en instituten in dit werk zijn fictief. Iedere gelijkenis met echte personen, levend of dood is puur toeval.
Een nogal droevig een cynisch verhaal is het een metafoor voor de teloorgang van de kunst, door al die bezuinigingen in Nederland? 😉
@Paul, Droevig ja, maar het heeft weinig met cynisme van doen hier. Bittere ernst.