Grote kunstwerken, het formaat waarvan niemand zich nog gaat afvragen of het misschien iets is voor boven de bank. Het zijn het soort kunstenaars die werk kunnen maken voor de rijken der aarde en musea. Iets dat waarvan ze weten dat het vanuit het atelier zo door kan naar een plek waar het heen kan. Geen enkele kunstenaar zal het in zijn hoofd halen jarenlang onverkoopbaar gigantisch werk te maken. De opslagkosten zijn simpelweg te hoog.
Daarbij heb ik toch altijd met grote kunstwerken het idee dat het gaat om wie de grootste heeft. Het formaat wordt al snel een doel op zich terwijl dat helemaal niet per se recht doet aan de intrinsieke kwaliteiten van het beeld dat daar uit volgt. Oftewel, een groot werk is lang niet automatisch een goed werk. Veel kunstenaars verslikken zich in het grote formaat en kunnen daar eigenlijk niet mee overweg. Uiteraard, er zijn kunstenaars wiens werk het moet hebben van het grote formaat. Een Claes Oldenburg op klein formaat slaat helemaal nergens op. Maar dat zijn de uitzonderingen op de regel.
Het Boijmans programeerde een aantal jaar terug grote kunstwerken in de Onderzeebootloods (archiefstukken daarover vind je hier en hier) en met het oog op de nieuwe inrichting van de vaste collectie leek het het Boijmans en gastcurator Carel Blotkamp (1945) een goed idee om de werken die niet in de vaste opstelling paste nu een tijdelijk podium te geven. Dat pakt verrassend goed uit. Natuurlijk, wat moet je met een Jan Schoonhoven of een Bogart van een meter of 5 hoog in de vaste collectie, die past daar nergens aan de muur. Maar dat past wel in de zaal voor meer tijdelijke presentaties.
De werken worden min of meer chronologisch gepresenteerd en op basis van stylistische kenmerken bij elkaar in de omgeving geplaatst. Het is natuurlijk vrij lastig om enkel met gigantische werken een soort fijngevoelige presentatie te maken maar dat lukt toch nog best redelijk.
Het is de vraag wat er verder nog in de depots zit maar ervan uitgaande dat de curator moest werken met de gegeven werken is het een verrassende selectie. Er zijn toch een aantal werken waarvan ik niet wist van het bestaan in de collectie zoals de auto van Marisol en Cady Noland of een typisch werk van Louise Nevelson. Van Slominski had ik sowieso nog nooit gehoord. Maar ook een weerzien met een aantal werken die al wel vaker van stal zijn gehaald zoals het werk van Morris dat eerder te zien was bij Minimal Myth. De Duitse ego’s zijn present in de vorm van Baselitz, Lupertz en Kiefer. Niet de bepaald de hoogtepunten van de tentoonstelling maar mochten natuurlijk niet ontbreken.
Het is een selectie kunstwerken die over het algemeen prima kan functioneren als beeld. In het klein is niet alles even indrukwekkend als de grote formaten. Maar ik kan me prima indenken dat een kunstenaar zoals Jan Schoonhoven die keukentafel ook wel eens beu was. Het kan in het groot, het blijft overeind in het groot. Maar het formaat is bij veel van de kunstwerken hier niet hetgeen dat het beeldend sterk maakt. Wat dat betreft een goede les voor alle kunstenaars om even te gaan kijken. Als je een groot werk maakt, dan doe je het zo. Behalve dan dat werk van Francesco Clemente, dat is dan weer niet zo best… maar goed, van de misstappen van anderen leer je ook veel…
De tentoonstelling is nog tot en met 29 april te zien bij Boijmans van Beuningen. Een aanrader dus.
Laat een reactie achter;