De eindeloze bewaarzucht van musea heeft voor gigantische collecties gezorgd. Het merendeel van die collecties bevindt zich in de depots, een klein deel ervan komt zo nu en dan in het licht van de zalen te hangen. Enige tijd geleden was er een onderzoek waaruit duidelijk werd dat de afgelopen tien jaar nog geen 10% van die complete collectie uit de depots is geweest. Dat lot betreft niet alleen oude stukken. Recent werk dat is aangekocht door prominente musea verdwijnt al snel in de depots. Veel is te belangrijk om weg te doen, maar te onbelangrijk om te tonen.
Het betreft natuurlijk niet alleen kunstwerken die een permanent verblijf hebben in de duistere depots. Er zijn complete archieven te vinden. De opkomende digitalisering maakt veel archieven toegankelijk via het web. Denk hierbij niet alleen aan het Rijksmuseum dat een deel van de collectie met goede hoge resolutiebeelden online heeft staan, denk vooral aan de gemeentelijke archieven van kranten, straatfoto’s, brieven, en belangrijke gebeurtenissen door de jaren heen. Dan heb je nog al die wetenschappelijke archieven gevuld met monotone zwart-wit foto’s. Het overgrote deel is weinig meer dan een vage herinnering aan vervolgen tijden, slechts een klein deel heeft de potentie meer te zijn dan een vage voetnoot.
Dat betekent alleen wel dat er iemand moet zijn die dat allemaal inzichtelijk wil maken, ordenen. Iemand die dat archief wil uitpluizen om te zien wat er misschien nog wel actueel en relevant is. Welke stukken zijn in de toekomst wellicht van belang? De mogelijkheid dat iets van belang zou kunnen zijn is de reden dat het bewaard is, maar als we niet weten wat we bewaren raakt het automatisch vergeten. Zodoende zijn er depots genoeg waarvan we eigenlijk niet weten wat er in zit, wat van belang zou kunnen zijn.
Niet alleen bevatten die archieven een enorme hoeveelheid aan potentieel relevant materiaal, de context van zo’n archief brengt met zichzelf ook een enorme betekenis mee. Sommige archieven zijn niet zo zeer van belang vanwege de inhoud, maar vanwege de oorsprong ervan. Hoe het tot stand is gekomen en welke betekenis dat nu nog heeft.
Archieven bieden de mogelijkheid om vanuit het heden te kijken naar het verleden en zodoende duidelijk te zien waar onze tijd naar veranderd is en welke kant het in de toekomst op zou kunnen bewegen.
Er zijn door de jaren heen meer dan genoeg kunstenaars die hun werk maakte op basis van andermans archief materiaal. Denk bijvoorbeeld aan Locomotion van Edward Muybridge die meermaals door Francis Bacon werd gebruikt, denk aan James Rosenquist die verschillende magazines plunderde, denk aan Marcel van Eeden die oude fotoarchieven gebruikt van voor zijn geboortejaar om nieuwe verhalen te maken en denk ook Marcel Broodthaers en Ad Reinhardt die hele diareeksen maakten op basis van diverse beeldcollecties.
De aanpak van al deze kunstenaars is totaal verschillend. De ene cureert en maakt een selectie van interessante beelden of plaatst ze in een andere context. Een andere kunstenaar vermaakt de beelden zodat het bijna letterlijk oude wijn in nieuwe zakken wordt. Weer een andere kunstenaar vervormt het oorspronkelijke materiaal zover dat het originele beeld helemaal naar de achtergrond verdwijnt. Al deze aanpakken zijn legitiem en kunnen verrassende nieuwe inzichten mogelijk maken, soms juist op basis van de archiefbeelden, soms doen de originele beelden er totaal niet meer toe. Je zou het kunnen beschouwen als een schaal van aan de ene zijde het cureren van beelden en totale formele transformatie van het beeld aan de andere zijde.
Het loslaten van kunstenaars op een archief in een museumdepot is een manier om in elk geval een deel van het archief te inventariseren en wellicht een nieuwe relevantie te geven. Vanuit mijn eigen interesse als kunstenaar naar de mogelijkheden van het archief, was ik erg benieuwd naar de manifestatie Artist Meets Archive in het kader van de Photoszene te Keulen. Hier zijn een zestal fotografisch werkende kunstenaars losgelaten op zes museale beeldarchieven. In potentie natuurlijk een enorm interessante reeks tentoonstellingen. Kunstenaars die al vaker met archieven werken hebben een langere periode in een uitgebreid archief te gedoken en kunnen dat in museale context op een drukbezocht fotofestival tonen. Dat moet dus wel interessant zijn om je als kunstenaar in vast te bijten. Voor mij als bezoeker zijn het dan zes interessante presentaties in één keer.
Fiona Tan (1966) kreeg is het Museum Ludwig de mogelijkheid om in de archieven van AGFA te duiken. AGFA is bekend van kleur-fotorolletjes en gebruikte om die aan te prijzen natuurlijk heel kleurrijke foto’s. De 25.000 stockfoto’s die door de promotieafdeling van AGFA waren gemaakt zijn in de jaren ’80 aan het museum gegeven. Veel dozen bleken veertig jaar later nog steeds niet geopend te zijn. Fiona Tan heeft met name beelden uitgezocht uit de jaren ’50 en ’60. Wie nu naar deze foto’s kijkt valt op hoe gekunsteld ze er uit zien. Ondanks dat de ze indruk moeten wekken dat iedereen met AGFA-rolletjes zulke leuke foto’s kan maken zie je direct dat het professionele fotografen en modellen zijn.
Fiona Tan beperkt zich tot het associatief groeperen van een deel van de foto’s van vrouwen. Enkele beelden zijn uitvergroot. Dat wordt vervolgens aangevuld met enkele werken uit de collectie van het Ludwig en reeds bestaand werk van Fiona Tan. Het werk van Tan en het Ludwig staat op zichzelf en blijft prima overeind. Helaas wordt de confrontatie tussen de AGFA beelden en die werken van Tan en het Ludwig niet opgezocht, in de ene zaal vindt men de AGFA beelden en in de andere de rest.
De beelden worden niet opnieuw gecontextualiseerd maar enkel opnieuw getoond. Het opnieuw uitspreken van reclames is een tautologie en daarmee de AGFA-beelden ook. De ingrepen van Fiona Tan ten aanzien van het archief komen zo wat vrijblijvend over, het mist scherpe keuzes en een dwingend concept.
Je zou kunnen zeggen dat het handelt over de positie van de vrouw op de foto’s en de relatie tot de mannelijke blik of marketing in het algemeen, maar dat zijn geen nieuwe concepten en de keuzes van Tan werpen op dat onderwerp dan ook niet echt nieuwe input. Het geheel geeft de indruk dat Tan nog vroeg in haar proces is. Het lijkt een aanzet tot een groter verhaal dat nog niet helemaal op zijn plek is gevallen.
De fotograaf Rosalyne Titaud (1977) gebruikte eveneens haar eigen autonome werk in relatie tot het archief waar ze uit werkte, maar gaat wel de confrontatie aan met dat archief. Ze heeft een solopresentatie bij de Stiftung Kultur en dook daarnaast in de archieven van de Fotografische Sammlung. Het cureren van haar werk tegenover selecties uit het archief gebeurde op formeel associatieve wijze. Door het gebruik van beeldrijm krijgen de oude beelden een nieuwe context bij haar werk en vice versa. Hoewel sommige combinaties mooi gevonden zijn blijft het bij formele beeldrijm. Inhoudelijk wordt er geen uitspraak gedaan over zowel het eigen als de beelden uit het archief. Het past bij een praktijk die zelf ook duidelijk uitgaat van de fotograaf als zakelijke beschouwer. De fotograaf is slechts een registrerend oog en de foto’s geven zelf een verhaal los van de fotograaf. Helemaal waar is dat niet, maar het maakt wel dat alle werken (zowel die van haarzelf als de andere makers) ook zelfstandig overeind blijven. De ingrepen van de curator passen de betekenis van de individuele werken niet aan.
Bij de presentatie van Erik Kessels (1966) zijn de individuele beelden wel ondergeschikt aan zijn ingrepen. Het MAKK (Museum voor design Keulen) heeft een enorm uitgebreid archief met inspiratie voor vormgevers om decoratieve elementen te ontwerpen. Denk hierbij niet enkel aan natuurbeelden maar ook voorbeelden uit de praktijk zoals architectuur, bouwkunst, tekenkunst en veel ontworpen materialen. Een enorm eclectisch en onsamenhangend archief dus. Dat maakt direct dat een selectie hieruit de oorspronkelijke context van het archief per direct ondermijnd. Kessels heeft ervoor gekozen om een enorm kaartenhuis te maken met daarop de archiefbeelden. Het maakt als installatie een aanvankelijke indruk maar met het archief heeft het in wezen weinig te maken. Het is een formele ingreep die poogt een holistische blik te werpen op een deel van het archief, maar de afbeeldingen hadden zodoende uit ieder ander willekeurig archief kunnen komen. Kessels ingreep is dus vooral eentje die als presentatietool werkt, maar het is geen ingreep in het archief of de individuele beelden.
Kunstenaar Ola Kolehmainen (1964) toont eveneens delen uit een archief maar manipuleert deze ook. Al een aantal jaar werkte hij samen met het RBK (Rheinische Bildarchiv Köln) met een onderzoek naar glasnegatieven. Van de 5,4 miljoen beelden die het archief sowieso heeft, zijn er ongeveer 120.000 op oude glasnegatieven. De oudste daarvan komt uit 1896 en toont het bekende kathedraal in Keulen. Kolehmainen was geïntrigeerd door dat beeld, niet alleen vanwege het onderwerp maar vooral de enorme fotografische kwaliteit van het glasnegatief van maar liefst 70x90cm. Het reproduceren van dat glasnegatief is nog een redelijk rechtlijnig.
Toen hij in het kader van Artist Meets Archive verder in het archief dook ging hij ook aan de slag met de 323.000 positieven die er van de glasnegatieven in dat archief zitten. En hier wordt het interessant. Daar waar een gecureerde selectie op zichzelf interessant kan zijn blijft het een statische herhaling. Omdat het glasnegatief en de prints op papier door de jaren heen los van elkaar bewaard zijn, zijn ze ook los van elkaar beschadigd. Kolehmainen combineert de verschillende versies van hetzelfde beeld met elkaar waardoor er zowel beschadigingen van het negatief als de print gecombineerd worden.
De transformatie die de foto’s hebben ondergaan is een plooiing van twee stadia van hetzelfde beeld. Het is een proces dat niet per sé de hand van de maker toont, maar er is wel degelijk sprake van een ander beeld dan het origineel.
Bij Ronit Porat (1975) is er wel duidelijk sprake van de hand van de kunstenaar. Zij ging aan de slag in het Kölnisches Stadsmuseum met postkaarten uit de periode van 1918-1938, waar ze vaker mee werkt. Ze maakt voor deze presentatie gebruik van twee verhaallijnen.
Eerst is er het verhaal van de Keulse Luise Straus (1893-1944) die kunstgeschiedenis studeerde in een tijd dat dat voor vrouwen nog zeer ongebruikelijk was. Ze trouwde met Max Ernst in 1918 tot ze vanwege haar joodse afkomst in 1933 moest vluchten naar Parijs. Het mocht niet baten want in 1944 overleed ze in Auschwitz.
Dan is er de verhaallijn van de Engelse soldaat Charlie die in Keulen gestationeerd was en brieven stuurde naar zijn vrouw Ada in Londen.
Porat verweeft de verhaallijnen en gebruikt slechts poëtische hints ernaar. Dat verweven doet ze letterlijk, ze transformeert de gestuurde kaarten tot collage.
Daar waar bovengenoemde kunstenaars duidelijke keuzes maakten om de context van het originele beeld (zoals bij Titaud) of het niet zo veel uitmaakte (zoals bij Kessels) lijkt het bij Porat eerder te gaan om welke beelden ze kan gebruiken om haar eigen verhaal te vertellen. De integriteit van het archief wordt in zekere zin aan de kant gezet. Je kunt je natuurlijk afvragen wat je moet met postkaarten die aan de ene kant een weinig zeggend beeld toont en aan de andere zijde een semi-persoonlijke boodschap laat zien. Toch blijken veel beelden die Porat kiest opmerkelijk te zijn. Niet alleen is er de opkomst van de fascistische architectuur te zien, ook zijn het vaak juist niet de idyllische stadslandschappen zoals we die nu nog vaak zien. De postkaarten hebben dus wel zeker een grotere context waarover ook ondanks de transformatie van Porat iets wezenlijks over te zeggen valt. Het is geen manco van haar kant maar wellicht een gemiste kans.
Van alle zes de kunstenaars is Antje van Wichelen (-) eigenlijk de enige die de context van het archief centraal stelt en de beelden naar zichzelf toetrekt op zo’n wijze dat deze beelden niet meer als zodanig te herleiden zijn. Van Wichelen dook in het archief van het Rautenschrauch-Joest-Museum dat bestaat uit 100.000 foto’s. Op een grote deel van deze foto’s zijn zogenaamde ’typen’ te zien, foto’s waarop inheemse bevolkingen door de koloniale etnografen geportretteerd werden. Deze foto’s lijken misschien onschuldig maar ze zijn veelal gemanipuleerd. De foto’s moesten in zekere zin beantwoorden aan de stereotype ideeën die het superieure westen op dat moment had van deze zogenaamde primitieve volken. Het doet denken aan een incident bij een Wereldtentoonstelling alwaar in de menselijke dierentuin een paar mensen zich met schoensmeer zwarter moesten maken omdat ze niet zwart genoeg bleken voor het publiek.
Van Wichelen heeft vanuit het archief een aantal filmloops samengesteld en speelt die in een nauwkeurige choreografie af. Wat er precies op die beelden te zien is, is niet helemaal duidelijk. Het zijn flarden van eerder genoemde foto’s maar de beelden zijn te snel dat je er helemaal de vinger op kan leggen. De bijbehorende soundtrack waarin geluid van het snijden en monteren van film en de geluiden van projectoren zorgen voor een dramatisch effect.
Naast deze filminstallatie is er een photobooth waarbij je je eigen foto kunt laten maken. Deze wordt vervolgens geanalyseerd en in relatie gebracht tot het originele archief. De printstrook kun je vervolgens bij de reeds aanwezige hangen of mee naar huis nemen…
Het maakt dat de wijze waarop het archief hier wordt ingezet, niet zo zeer de beelden zelf er toe doen, maar de hele context vanwaaruit die beelden voortkomen. Het werpt vragen op over de aard van het archief maar vooral over hoe er koloniale tijd en in het verlengde ervan nu met deze mensen wordt omgegaan. Van Wichelen geeft niet zo zeer inhoudelijke kritiek, maar werpt de vragen op over hoe we er nu mee om kunnen gaan.
Bovenstaande zes kunstenaars zijn elk op een heel andere manier de archieven ingedoken en komen ook elk met zes totaal andere uitkomsten. Vanuit het concept van een kunstenaar die het archief in duikt zijn lang niet alle presentaties op zichzelf even interessant. Toch, als zesluik biedt het een breder zicht op methodes van kunstenaars.
Dat laatste is misschien wel het meest interessante aan Artist Meets Archive, het is een platform waarvan het onderste nog lang niet uit de kan is. Hopelijk komt er een volgende editie.
Fiona Tan met ‘GAAF’ is nog tot en met 11 augustus te zien in Museum Ludwig.
Ole Kolehmainen met ‘Cathedral of Light’ is tot en met 2 juni te zien in het St. Gereonskloster.
Ronit Porat met ‘Paradiesvogel’ is nog tot en met 14 juli te zien in het Kölnisches Stadtmuseum.
Erik Kessels met ‘Archive Land’ is nog tot en met 2 juni te zien in het MAKK.
En dat allemaal in Keulen, trek er rustig een dagje voor uit en bezoek vooral ook de musea los van deze tentoonstellingen.
Laat een reactie achter;